15 augustus 1997
Op weg naar de volmaaktheid zullen de Geest en de bruid diegenen die hen horen, Vgl. Openb. 22, 17 uitnodigen tot de volmaakte gemeenschap met God:
Er zal daar ware roem zijn: niemand wordt geprezen omdat degene die hem prijst, zich vergist of hem vleit, Ware eer ook, die aan niemand wordt onthouden die haar verdient en aan niemand wordt gebracht die haar onwaardig is; niemand zal er ook eer nastreven zonder haar waardig te zijn, want alleen aan wie waardig is, zal het toegestaan worden daar te zijn Ware vrede vervolgens, want niemand zal daar meer enige last ondervinden, noch van zichzelf noch van iemand anders. De beloning voor de deugd zal Hij zijn, die ook de deugd heeft gegeven en zichzelf als haar loon heeft beloofd, het allerbeste en allerhoogste dat gegeven kan worden. Hij die bij monde van de profeet gezegd heeft: "Ik zal hun God zijn en zij mijn volk" (Lev. 26, 12) (...). Dat wordt ook aangegeven door de woorden van de apostel: "Opdat God alles in alles zijn zou" (1 Kor. 15, 28). Hij zal zelf het einddoel zijn van onze verlangens en dat einddoel zal zonder einde aanschouwd, zonder oververzadiging bemind, zonder vermoeienis geprezen worden. Deze gave, deze genegenheid, deze bezigheid zullen zeker allen gemeen hebben, zoals zij het eeuwig leven zelf gemeen hebben. H. Augustinus, Over de Stad Gods, De Civitate Dei. 22,30: PL 41, 801-802; (vert.: Wijdeveld)