15 augustus 1997
Gij zult Uw zinnen niet zetten op het huis van uw naaste; gij zult uw zinnen niet zetten op de vrouw van uw naaste, niet op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, op niets wat hem toebehoort (Ex. 20, 17);Al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd (Mt. 5, 28).
De heilige Johannes onderscheidt drie soorten van begeerlijkheid of concupiscentie: de begeerlijkheid van het vlees, de begeerlijkheid van de ogen en de hovaardij van het leven. Vgl. 1 Joh. 2, 16. (vgl. "Canisius" vert.) Volgens de traditie van de Katholieke catechese veroordeelt het negende gebod de begeerlijkheid van het vlees; het tiende gebod veroordeelt het begeren van andermans goed.
Etymologisch kan men met het woord "concupiscentie" (begeerlijkheid) elke intense vorm van menselijke begeerte aanduiden. De christelijke theologie heeft er de speciale betekenis aan toegekend van een beweging van het zinnelijk streefvermogen die ingaat tegen de werking van de menselijke rede. De apostel Paulus vereenzelvigt dat met de strijd die het "vlees" voert tegen de "geest". Vgl. Gal. 5, 16-17.24 Vgl. Ef. 2, 3 De begeerlijkheid komt voort uit de ongehoorzaamheid van de eerste zonde (Gen. 3, 11). Zij ontregelt de zedelijke vermogens van de mens, en zonder op zichzelf een zonde te zijn, brengt ze de mens ertoe te zondigen. Vgl. Concilie van Trente, 5e Zitting - Decreet over de erfzonde, Sessio V - Decretum super peccato originali (17 juni 1546), 5
"Al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd" (Mt. 5, 28).
Het negende gebod waarschuwt de mens voor de verlangens of de begeerlijkheid van het vlees.