15 augustus 1997
Door God met de naam Vader aan te duiden wijst de taal van het geloof voornamelijk op twee aspecten, namelijk dat God van alles de eerste oorsprong is en de transcendente autoriteit en dat Hij tegelijkertijd goedheid en liefdevolle zorg is voor al zijn kinderen. Deze ouderlijke genegenheid van God kan ook met het beeld van het moederschap tot uitdrukking gebracht worden, Vgl. Jes. 66, 13 Vgl. Ps. 131, 2 een beeld dat veeleer de immanentie van God, het innige contact tussen God en zijn schepsel aangeeft. De taal van het geloof put zo uit de ervaring die een mens van zijn ouders heeft, die in zekere zin voor hem de eerste vertegenwoordigers van God zijn. Maar deze ervaring zegt ook dat de menselijke ouders kunnen falen en dat zij het beeld van het vader? en moederschap kunnen misvormen. Dan dient men voor ogen te houden dat God het menselijk onderscheid in geslacht overstijgt. Hij is noch man, noch vrouw, Hij is God. Hij overstijgt eveneens het menselijk vader? en moederschap, Vgl. Ps. 27, 10 aangezien Hij er de oorsprong en de maat van is: Vgl. Ef. 3, 14 Vgl. Jes. 49, 15 niemand is vader zoals God het is.