15 augustus 1997
Wanneer bij deze technieken (homologe kunstmatige inseminatie en bevruchting) alleen de echtgenoten zelf worden ingeschakeld, zijn ze misschien minder zwaar te veroordelen, maar ze blijven toch moreel onaanvaardbaar. De seksuele daad wordt immers gescheiden van de voortplantingsdaad. De handeling waardoor het kind tot leven wordt gewekt, is dan geen handeling meer waarin twee personen zich aan elkaar geven; "het leven en de identiteit van het embryo worden toevertrouwd aan medische en biologische specialisten, en men maakt een begin met de overheersing van de techniek over de oorsprong en bestemming van de menselijke persoon. Een dergelijke verhouding van overheersing is op zichzelf in strijd met de waardigheid en de gelijkheid, die gemeenschappelijk moeten zijn aan ouders en kinderen". Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Over het beginnend menselijk leven en waardigheid van de voortplanting, Donum Vitae (22 feb 1987), 18 "Wanneer de voortplanting niet gewild wordt als een vrucht van de huwelijksdaad, d.w.z. van de specifieke daad van eenwording van de echtgenoten, wordt ze in moreel opzicht beroofd van haar eigen volmaaktheid (...) Enkel het eerbiedigen van de band die er bestaat tussen de betekenissen van de huwelijksdaad en de eerbied voor de eenheid van het menselijk wezen, kunnen leiden tot een voortplanting die in overeenstemming is met de waardigheid van de menselijke persoon". Congregatie voor de Geloofsleer, Over het beginnend menselijk leven en waardigheid van de voortplanting, Donum Vitae (22 feb 1987), 17