
15 augustus 1997
Algemeen welzijn impliceert tenslotte vrede, d.w.z. de duurzaamheid en de veiligheid van een rechtvaardige orde. Dit veronderstelt dat de overheid met eerlijke middelen de veiligheid waarborgt van de gemeenschap en haar leden. Daarin ligt de grondslag voor het recht op wettige zelfverdediging van de enkeling en de gemeenschap.
De rechtvaardigheid is de morele deugd die bestaat in de voortdurende en vaste wil om aan God en de naaste te geven waar ze recht op hebben. Rechtvaardigheid tegenover God wordt "deugd van godsvrucht" genoemd. Rechtvaardigheid ten opzichte van de mensen leidt ertoe de rechten van ieder te eerbiedigen en in de menselijke verhoudingen de harmonie tot stand te brengen die de rechtschapenheid bevordert ten opzichte van de personen en het algemeen welzijn. De rechtvaardige mens, die zo dikwijls vermeld wordt in de heilige boeken, onderscheidt zich door de tot houding geworden rechtschapenheid van gedachten en gedrag jegens zijn naaste. "Wees niet partijdig bij het rechtspreken: begunstig de arme niet en zie de rijke niet naar de ogen; spreek rechtvaardig recht over uw volksgenoten" (Lev. 19, 15). "Meesters, betracht jegens uw slaven recht en billijkheid in het besef dat ook gij een meester hebt in de hemel" (Kol. 4, 1).