
15 augustus 1997
De opzettelijk gewilde haat is in strijd met de liefde. De naaste haten is een zonde, wanneer men hem opzettelijk kwaad wenst te berokkenen. De naaste haten is een zware zonde, wanneer men hem opzettelijk zwaar kwaad wil berokkenen. "Welnu ik zeg u: bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt worden van uw vader in de hemel..." (Mt. 5, 44-45).
Tegen de liefde voor God kan men op verscheidene wijzen zondigen: de onverschilligheid verzuimt of weigert oog te hebben voor de goddelijke liefde; ze miskent het attent karakter en de kracht ervan. De ondankbaarheid verzuimt of weigert erkentelijk te zijn voor de goddelijke liefde en ze met liefde te beantwoorden. De lauwheid betekent een aarzeling of een nalatigheid in het beantwoorden van de goddelijke liefde, ze kan ook de weigering bevatten om zich aan de beweging van de liefde over te geven. De luiheid of geestelijke traagheid (acedia) gaat zover dat ze weigert de vreugde die van God komt te aanvaarden en dat ze een afschuw krijgt van de goddelijke goedheid. De haat tegen God komt voort uit de hoogmoed. Haat richt zich tegen de liefde van God, loochent zijn goedheid en matigt zich aan Hem te verwensen, omdat Hij de zonde verbiedt en straffen oplegt.
Deze plicht strekt zich ook uit tot diegenen die anders denken of handelen dan wij. Het onderricht van Christus vraagt zelfs de beledigingen te vergeven. Het gebod van de liefde, het gebod van de nieuwe wet, strekt zich ook uit tot alle vijanden. Vgl. Mt. 5,43-44 De bevrijding in de geest van het evangelie is onverenigbaar met de haat jegens de vijand als persoon, maar niet met het haten van het kwaad dat hij als vijand doet.