15 augustus 1997
Als een eenheid van lichaam en ziel verenigt de mens in zich, juist door zijn lichamelijkheid, de elementen van de stoffelijke wereld, zodat deze door hem hun hoogtepunt bereiken en hun stem verheffen om in vrijheid de Schepper te prijzen. De mens mag dus zijn lichamelijk leven niet minachten, integendeel, hij moet zijn lichaam als door God geschapen en door Hem bestemd voor de verrijzenis op de laatste dag, waarderen en eerbiedigen. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 14. § 1
Met afgoderij worden niet enkel de verkeerde erediensten van het heidendom bedoeld. Afgoderij blijft een bestendige bekoring tegen het geloof. Zij bestaat erin te vergoddelijken wat geen God is. Er is sprake van afgodendienst, zodra de mens een schepsel vereert in plaats van God; het kunnen goden zijn of demonen (zoals b.v. in het satanisme) of macht, genot, ras, voorouders, de staat, het geld, enz. "Gij kunt niet God dienen én de Mammon" zegt Jezus (Mt. 6, 24). Talloze martelaren zijn gestorven, omdat zij weigerden "het Beest" Vgl. Openb. 13-14 te aanbidden of zelfs de eredienst ervan voor te wenden. De afgodendienst verwerpt de unieke heerschappij van God; ze is dus onverenigbaar met de gemeenschap met God. Vgl. Gal. 5, 20 Vgl. Ef. 5, 5