CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
Iedereen is verantwoordelijk voor zijn leven ten opzichte van God, die het hem geschonken heeft. God blijft dan ook de soevereine Heer ervan. Wij zijn verplicht het leven met dankbaarheid te aanvaarden en het tot zijn eer en tot heil van onze zielen te behoeden. Wij zijn de beheerders, niet de eigenaars van het leven dat God ons heeft toevertrouwd. We beschikken er niet over.
Zelfmoord is in tegenspraak met de natuurlijke neiging van de mens om zijn leven te willen bewaren en bestendigen. Zichzelf doden is ernstig in tegenspraak met de ware eigenliefde. Het is ook een zonde tegen de naastenliefde, want men verbreekt ten onrechte de band van solidariteit met de gezinsverbanden en met de nationale en menselijke samenleving, tegenover wie wij verplichtingen hebben. Zelfmoord is in strijd met de liefde tot de levende God.
Als de zelfmoord wordt uitgevoerd om als voorbeeld te dienen, met name voor de jongeren, wordt het ook nog een zonde van ergernis. Vrijwillig medewerking verlenen aan zelfmoord gaat in tegen de zedenwet.
Zware psychische storingen, angst of ernstige vrees voor beproevingen, lijden of foltering, kunnen de verantwoordelijkheid van de zelfmoordenaar verminderen.
Men moet niet wanhopen met betrekking tot de eeuwige zaligheid van mensen die zichzelf gedood hebben. God kan, langs wegen die Hij alleen kent, ervoor zorgen dat ze nog de kans krijgen op een heilbrengend berouw. De kerk bidt dan ook voor diegenen die zich het leven hebben benomen.
Verloofden zijn ertoe geroepen de kuisheid in onthouding te beoefenen. Zij moeten deze proeftijd zien als een periode waarin ze leren voor elkaar respect op te brengen en elkaar trouw te blijven in de hoop dat ze elkaar van God zullen ontvangen. De uitingen van tederheid die specifiek zijn voor de huwelijksliefde, zullen ze bewaren voor de periode van het huwelijk. Zij zullen elkaar helpen om te groeien in kuisheid.
De zonden tegen de kuisheid
De onkuisheid is een ongeregelde begeerte of een ongeordend plezier in het geslachtelijk genot. Geslachtelijk genot is moreel ongeordend, wanneer men het los van de doeleinden van voortplanting en vereniging, omwille van zichzelf zoekt.
Onder
masturbatie verstaat men de vrijwillige prikkeling van de geslachtsorganen, met de bedoeling daardoor een seksueel genot te ervaren. "Zowel het kerkelijk leergezag als de morele zin van de gelovigen hebben in de lijn van een constante traditie zonder aarzelen bevestigd dat masturbatie een intrinsiek en ernstig ongeordende handeling is". "Helemaal afgezien van het motief is het opzettelijk gebruik van de geslachtelijke vermogens - buiten de gewone huwelijksrelaties om - in strijd met de finaliteit ervan". Het seksueel genot wordt dan nagestreefd buiten "de seksuele relatie, die door de morele orde vereist wordt; dit wil zeggen buiten een relatie die de volle betekenis van de wederzijdse gave en van de menselijke voortplanting realiseert in de context van een ware liefde".
Congregatie voor de Geloofsleer, Over enkele vraagstukken van de seksuele ethiek, Persona humana (29 dec 1975), 9
Om te komen tot een rechtvaardig oordeel over de morele verantwoordelijkheid van de betrokkenen en om de pastorale zorg te oriënteren, zal men rekening houden met de affectieve onvolwassenheid, de macht van gewoontes, de toestand van angst of andere psychische of sociale factoren die de morele schuld kunnen verminderen, of zelfs tot een minimum terugbrengen.
Onder
ontucht verstaat men de lichamelijke vereniging van een man en een vrouw die niet met elkaar gehuwd zijn. Ze is ernstig in strijd met de waarde van de persoon en met de menselijke seksualiteit, die van nature gericht is op het welzijn van de echtgenoten, op de voortplanting en de opvoeding van de kinderen. Het is bovendien een bron van zware ergernis wanneer daardoor jongeren meegetrokken worden in het verderf.
Pornografie houdt in dat seksuele handelingen, ofwel werkelijk ofwel voorgewend, aan de intimiteit van de partners aantrokken worden, om deze welbewust aan buitenstaanders te vertonen. Pornografie is een zonde tegen de kuisheid, omdat ze ingaat tegen de aard van de huwelijksdaad als intieme gave van de echtgenoten aan elkaar. De pornografie pleegt ernstig inbreuk op de waardigheid van degenen die er zich toe lenen (acteurs, handelaars, publiek), omdat de een voor de ander het voorwerp wordt van oppervlakkig genot en van ongeoorloofd winstbejag. Zij dompelt de betrokkenen in de illusie van een schijnwereld. Het is een zwaar kwaad. De burgerlijke overheid moet de productie en verspreiding van pornografisch materiaal verhinderen.
Prostitutie pleegt inbreuk op de waardigheid van de persoon die zich eraan overgeeft en daardoor gereduceerd wordt tot een lustobject. Wie ervoor betaalt, zondigt zwaar tegen zichzelf: hij schendt de kuisheid, waartoe zijn doopsel hem verplicht en bezoedelt zijn lichaam als tempel van de Heilige Geest. Vgl. 1 Kor. 6, 15-20
De prostitutie is werkelijk een sociale plaag. Zij betreft gewoonlijk vrouwen, maar het kunnen ook mannen, kinderen of jonge volwassenen zijn (in de laatste twee gevallen kamt er nog een zonde van ergernis bij). Ook al is het altijd zwaar zondig zich aan prostitutie over te leveren, toch kunnen armoede, chantage en sociale druk de toerekenbaarheid van de fout verminderen.
© 1997, Libreria Editrice Vaticana
waarin verwerkt niet officiële aanpassing aan de "editio typica"