15 augustus 1997
God aanbidden betekent: in eerbied en volledige onderdanigheid erkennen "hoe nietig het schepsel is", want het bestaat enkel door God. God aanbidden betekent: Hem loven en prijzen en zichzelf vernederen, zoals Maria in haar lofzang, terwijl men met dankbaarheid erkent dat Hij grote dingen heeft gedaan en dat zijn naam heilig is. Vgl. Lc. 1, 46-49 De aanbidding van de ene God bevrijdt de mens van zelfgenoegzaamheid, van de slavernij van de zonde en van de verafgoding van de wereld.
De term "heiligen" moet hier niet in de eerste plaats in oorzakelijke zin opgevat worden (God alleen heiligt, maakt heilig), maar vooral in waarderende zin: erkennen als heilig, op een heilige manier ermee omgaan. Zodoende wordt deze aanroeping in de aanbidding soms gezien als een lofprijzing en als een dankzegging. Vgl. Ps. 111, 9 Vgl. Lc. 1, 49 Maar deze bede wordt ons door Jezus geleerd in de vorm van een wens: een vraag, een verlangen en een verwachting waarbij God en de mens betrokken zijn. Vanaf de eerste bede tot onze Vader worden wij in het intieme mysterie gedompeld van zijn goddelijkheid en in het heilsdrama van onze mensheid. Hem te vragen dat zijn naam geheiligd wordt, betekent dat wij een rol krijgen in "het welwillende raadsbesluit dat Hij van te voren genomen had", dat wij "heilig en vlekkeloos zijn voor zijn aangezicht, in de liefde". Vgl. Ef. 1, 9.4