CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
Ten overstaan van de bekoorlijke en mysterievolle aanwezigheid van God ontdekt de mens zijn kleinheid. Voor de brandende doornstruik trekt Mozes zijn sandalen uit en bedekt hij zijn gezicht ten overstaan van de goddelijke heiligheid
Vgl. Ex. 3, 5-6
. In tegenwoordigheid van de heerlijkheid van de driewerf heilige God roept Jesaja uit: "Wee mij! Ik ben verloren! Ik ben een mens met onreine lippen" (
Jes. 6, 5). Bij het zien van de goddelijke tekenen die Jezus stelt, roept Petrus uit: "Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondaar" (
Lc. 5, 8). Maar omdat God heilig is, kan Hij de mens vergeven die tegenover Hem erkent dat hij een zondaar is. "Neen, Ik zal mijn vlammende toorn toch niet koelen (... ) want ik ben God, Ik ben geen mens, Ik ben de Heilige in uw midden". (
Hos. 11, 9). De apostel Johannes zal eveneens zeggen: "Dan mogen wij' ook voor zijn aanschijn ons geweten geruststellen, ook als het ons veroordeelt, want God is groter dan ons hart en Hij weet alles" (
1 Joh. 3, 19-20).