15 augustus 1997
Om de "Catechismus-Compendium
Tien Geboden
()" te begrijpen moeten we ze eerst plaatsen in het kader van de uittocht, het grote verlossende optreden van God, dat het middelpunt is van het oude verbond. Of de "woorden" nu geformuleerd zijn als negatieve voorschriften, als verboden, of als positieve geboden (b.v. "Eer uw vader en uw moeder"), steeds geven de "tien woorden" de voorwaarden aan om een leven te leiden dat bevrijd is van de slavernij van de zonde. De decaloog is een weg ten leven:
Als gij Jahwe uw God bemint, zijn wegen gaat en zijn geboden, voorschriften en bepalingen nakomt, dan zult gij leven en talrijk worden (Deut. 30, 16).
Deze bevrijdende kracht van de Catechismus-Compendium
Tien Geboden
() blijkt onder meer uit het gebod van de sabbatrust, dat eveneens van toepassing is op vreemden en slaven:
Bedenk dat gij slaaf zijt geweest in Egypte en dat Jahwe uw God u met sterke hand en uitgestrekte arm uit dat land heeft geleid. (Deut. 5, 15)
Ik ben Jahwe uw God, die u heb weggeleid uit Egypte, het slavenhuis. Gij zult geen andere goden hebben, ten koste van Mij. Gij zult geen godenbeelden maken, geen afbeelding van enig wezen boven in de hemel, beneden op aarde of in de wateren onder de aarde. Gij zult u voor hen niet ter aarde buigen en hun geen goddelijke eer bewijzen (Ex. 20, 2-5) . Vgl. Dt. 5, 6-9Er staat geschreven: "De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen" (Mt. 4, 10).
God laat zich kennen door te verwijzen naar zijn almachtig, welwillend en bevrijdend optreden in de geschiedenis van het volk, tot wie Hij zich richt: "Ik heb u weggeleid uit Egypte, het slavenhuis". Het eerste woord bevat het eerste gebod van de Wet: "Gij zult de Heer uw God aanbidden en Hem dienen. (...) Gij moogt niet achter andere goden aanlopen" (Dt. 6, 13-14). De eerste oproep en rechtvaardige eis van God is, dat de mens Hem aanvaardt en Hem aanbidt.