15 augustus 1997
Ik geef niet alle deugden gelijkelijk aan allen. (...) Er zijn deugden waarvan Ik de ene aan iemand geef en de ander aan een tweede. (...) Aan de één geef Ik de naastenliefde; aan de ander de rechtvaardigheid; aan deze de nederigheid, aan een volgende een levendig geloof. (...) Wat de tijdelijke goederen betreft, die voor het menselijk leven noodzakelijk zijn, die heb Ik met de grootste ongelijkheid verdeeld en Ik heb niet gewild dat ieder zou bezitten wat hij nodig heeft. Zo krijgen de mensen noodgedwongen de gelegenheid de naastenliefde te beoefenen. (...) Ik heb gewild dat ze elkaar nodig hebben en dat zij mijn dienaars zouden zijn bij het uitdelen van de genaden en de giften die ze van Mij ontvangen hebben. H. Catharina van Siena, Dial. 1,7
Er zijn ook onrechtvaardige ongelijkheden die miljoenen mannen en vrouwen treffen. Ze zijn in openlijke tegenspraak met het Evangelie.
De gelijke persoonlijke waardigheid vereist dat allen tot menselijker en billijker levensvoorwaarden komen. Want te grote economische en sociale ongelijkheden tussen leden of volkeren van de ene menselijke gemeenschap veroorzaken ergernis en zijn in tegenspraak met de sociale rechtvaardigheid, met de billijkheid, met de waardigheid van de menselijke persoon en ook met de sociale en internationale vrede. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 29. § 3