15 augustus 1997
Men moet dan een beroep doen op de geestelijke en morele vermogens van de persoon en op de voortdurende eis tot innerlijke bekering, om de sociale veranderingen te bereiken die de mens werkelijk ten dienste staan. De voorrang die toegekend wordt aan de bekering van het hart neemt niet weg, maar gebiedt juist dat men verplicht is de instellingen en levensomstandigheden, wanneer deze tot zonde leiden, zo te veranderen dat ze overeenstemmen met de eisen van de rechtvaardigheid en het goede bevorderen in plaats van het te verhinderen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 36