15 augustus 1997
De gemeenschap is onmisbaar voor de verwerkelijking van de menselijke roeping. Om dit doel te bereiken moet de juiste hiërarchie van waarden geëerbiedigd worden die "de fysieke en instinctieve dimensies ondergeschikt maakt aan de inwendige en geestelijke dimensies". H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 36
Het leven in gemeenschap moet allereerst gezien worden als een geestelijke realiteit. Het omvat immers de uitwisseling van inzichten in het licht van de waarheid, de uitoefening van rechten en de vervulling van plichten, de wedijver in het zoeken naar het morele goed, de deelname aan het edele genieten van het schone in al zijn rechtmatige uitingen, de standvastige wil om aan anderen het beste van zichzelf te schenken en het gemeenschappelijk verlangen naar bestendige geestelijke verrijking. Dit alles zijn waarden die het culturele leven, het economisch bestel, de sociale ordening, het politieke stelsel en bestuur, de wetgeving en alle andere uitingen van sociaal leven in zijn bestendige ontwikkeling moeten bevorderen en sturen. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 36
De verwisseling van de middelen en de doelen, Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 41 die ertoe leidt dat men ofwel tot doel stelt wat slechts middel is om het te bereiken ofwel dat personen gezien worden als middel om een doel te verwezenlijken, doet onrechtvaardige structuren ontstaan die "een christelijk gedrag volgens de geboden van de goddelijke wetgever moeilijk en praktisch onuitvoerbaar maken". Paus Pius XII, Radiotoespraak, Op het Hoogfeest van Pinksteren ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Rerum Novarum, La Solennità (1 juni 1941), 6
Men moet dan een beroep doen op de geestelijke en morele vermogens van de persoon en op de voortdurende eis tot innerlijke bekering, om de sociale veranderingen te bereiken die de mens werkelijk ten dienste staan. De voorrang die toegekend wordt aan de bekering van het hart neemt niet weg, maar gebiedt juist dat men verplicht is de instellingen en levensomstandigheden, wanneer deze tot zonde leiden, zo te veranderen dat ze overeenstemmen met de eisen van de rechtvaardigheid en het goede bevorderen in plaats van het te verhinderen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 36
Zonder hulp van de genade zouden mensen "de vaak smalle weg tussen de lafheid die toegeeft aan het kwaad en het geweld dat dit kwaad wil bestrijden doch het verergert" H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 25 niet vinden. Het is de weg van de caritas, dat wil zeggen de liefde tot God en tot de naaste. De caritas is het grootste sociale gebod; ze eerbiedigt de ander en zijn rechten. Ze eist de praktijk van de rechtvaardigheid en zij alleen stelt ons daartoe in staat. Ze inspireert tot een leven van zelfgave: "Wie zijn leven tracht te redden, zal het verliezen en wie het verliest, zal het behouden" (Lc. 17, 33).
De gemeenschap moet de beleving van de deugden bevorderen en ze niets in de weg leggen. Een juiste hiërarchie van waarden moet haar bezielen.
Waar zonde het sociaal klimaat bederft, moet men een beroep doen op de bekering van het hart en de genade van God. Liefde spoort aan tot rechtvaardige hervormingen. De sociale kwestie kan niet opgelost worden los van het Evangelie . Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 5