15 augustus 1997
Wanneer de wil zich richt op iets dat uit zichzelf tegengesteld is aan de liefde, waardoor de mens op zijn einddoel gericht wordt, dan is die zonde op grond van haar object zelf doodzonde (...) of het nu gaat om een zonde tegen de liefde van God, zoals godslastering, meineed enz. (...) of tegen de liefde tot de naaste, zoals doodslag, overspel enz. (...). Soms echter richt de wil van de zondaar zich op iets dat in zichzelf weliswaar enige ongeordenheid bevat, maar toch niet tegengesteld is aan de liefde tot God en de naaste, zoals nutteloos gepraat of overbodig gelach enz. En dit zijn dan dagelijkse zonden. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II,88,2