15 augustus 1997
Het geloof is de goddelijke deugd waardoor we in God geloven en in alles wat Hij ons gezegd en geopenbaard heeft, en dat de heilige Kerk ons voorhoudt te geloven, omdat Hij de waarheid zelf is. Door het geloof "vertrouwt de mens zich in vrijheid geheel aan God toe". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 5 Daarom probeert de gelovige de wil van God te kennen en te volbrengen. "Die gerechtvaardigd is door het geloof zal leven" (Rom. 1, 17). Het levende geloof "handelt door de liefde" (Gal. 5, 6).
Maria is maagd, omdat haar maagdelijkheid "het teken van haar geloof is", 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 63. vert. uit Lat. dat door geen enkele twijfel geschonden werd en het teken "van haar onverdeelde overgave aan de wil van God. Vgl. 1 Kor. 7, 34-35 Juist dit geloof laat haar de moeder van de Verlosser worden. "Maria is gelukzaliger omdat haar het geloof in Christus geschonken wordt dan omdat zij het vlees van Christus ontvangt". H. Augustinus, Over de heilige maagdelijkheid, De sancta Virginitate. 3, vert. uit Lat.