15 augustus 1997
De vrijheid maakt van de mens een moreel subject. Wanneer een mens weloverwogen handelt is hij om zo te zeggen de vader van zijn daden. De menselijke daden, d.w.z. vrij gekozen als gevolg van een gewetensoordeel, zijn moreel kwalificeerbaar. Ze zijn goed of slecht.
De moraliteit van de menselijke daden hangt af:
Object, intentie en omstandigheden zijn de "bronnen" of constituerende elementen van de moraliteit der menselijke daden.
Het gekozen object is een goed waarop de wil zich bewust richt. Het is de grondstof van een menselijke daad. Het gekozen object bepaalt het zedelijk karakter van een wilsdaad, al naargelang de rede het gekozen object al dan niet herkent en beoordeelt als iets dat overeenstemt met het werkelijk goede. De objectieve regels van de moraliteit drukken de redelijke orde uit van het goed en het kwaad, bevestigd door het geweten.
Tegenover het object staat er aan de kant van het handelend subject de intentie. Omdat de intentie wortelt in de vrijwilligheid en zij het handelen bepaalt vanuit het doel, is de intentie een essentieel element in de morele beoordeling van de daad. Het doel is de eerste eindterm van de intentie en omschrijft de doelstelling die door de daad wordt nagestreefd. De intentie is een beweging van de wil naar het doel; ze heeft te maken met de eindterm van het handelen. Ze is het streefdoel van het goede dat verwacht wordt van de ondernomen handeling. De intentie is niet beperkt tot het leiden van onze afzonderlijke daden, maar kan veelvuldige handelingen ordenen op eenzelfde doel; ze kan het hele leven leiden naar het uiteindelijk doel. Bijvoorbeeld, een bewezen dienst heeft tot doel de naaste te helpen, maar kan tevens geïnspireerd worden door de liefde tot God als uiteindelijk doel van al onze handelingen. Een zelfde handeling kan ook ingegeven worden door diverse intenties, zoals een dienst bewijzen om een gunst te verkrijgen of om er zich op te beroemen.
Een goede bedoeling (bijvoorbeeld de naaste helpen) maakt een gedrag dat in zichzelf ongeordend is (zoals leugen en kwaadsprekerij) niet goed of rechtvaardig. Het doel wettigt de middelen niet. Zo kan men de veroordeling van een onschuldige niet rechtvaardigen als een wettig middel om het volk te redden. Daarentegen maakt een toegevoegde slechte intentie (zoals ijdele roem) een daad slecht die in zichzelf goed kan zijn (zoals de aalmoes). Vgl. Mt. 6, 2-4
De omstandigheden, met inbegrip van de gevolgen, zijn secundaire elementen van een zedelijke daad. Ze dragen ertoe bij, de morele goedheid of slechtheid van de menselijke daden te verzwaren of te verminderen (zoals het bedrag bij een diefstal). Ze kunnen ook de verantwoordelijkheid van de handelende persoon verzachten of verzwaren (zoals handelen uit vrees voor de dood). De omstandigheden kunnen uit zichzelf de morele kwaliteit van de daden niet veranderen; ze kunnen een daad die in zichzelf slecht is, niet goed of rechtvaardig maken.
Object, intentie en omstandigheden zijn de drie "bronnen" van de moraliteit van het menselijk handelen.
Het gekozen object bepaalt het zedelijk karakter van de wilsdaad naargelang de rede het als goed of kwaad herkent en beoordeelt.