15 augustus 1997
God heeft de mens geschapen als een redelijk wezen door hem de waardigheid te geven van een persoon, begaafd met initiatief en meesterschap over zijn daden. "God heeft 'de mens aan zijn eigen beslissingen onderworpen' (Sir. 15, 14), opdat hij uit zichzelf zijn Schepper zou kunnen zoeken en door Hem aan te hangen in vrijheid, tot volmaaktheid en geluk zou geraken". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 17
De mens is redelijk, en daardoor gelijkend op God, geschapen als vrije mens en meester over zijn daden. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. 4,4,3
"Verheugt u, gij die Hem aanhangt" (Ps. 105, 3). Ook al kan de mens God vergeten of afwijzen, Hij, God, houdt niet op elke mens op te roepen Hem te zoeken opdat hij leeft en geluk vindt. Maar dat zoeken eist van de mens een volledige inzet van zijn verstand, de oprechtheid van zijn wil, een oprecht hart" en ook het getuigenis van anderen die hem leren God te zoeken.
'Groot zijt Gij, Heer, en alle lof waardig'; 'Groot is uw macht en uw wijsheid is onbegrensd'. Loven wil u een mens, een klein deeltje van Uw schepping, en dan nog wel de mens die, sterfelijk als hij is, het bewijs van zijn zonden en het bewijs dat Gij de hovaardigen weerstaat, met zich draagt. Toch wil de mens U loven, de mens, die maar een onderdeel is van Uw schepping. Gijzelf zet hem hiertoe aan. Gij maakt dat hij er zijn vreugde in vindt U te loven. Want Gij hebt ons gemaakt voor U en onrustig is ons hart totdat het rust vindt in U. H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. I,1,1, vert. Getijdenboek Lect. II,6,79