15 augustus 1997
Het leven in de Heilige Geest voltooit de roeping van de mens (hoofdstuk 1). Het is gebouwd op goddelijke liefde en menselijke solidariteit (hoofdstuk 2). Het wordt ons genadig geschonken als heil (hoofdstuk 3).
De waardigheid van de menselijke persoon wortelt in zijn geschapen zijn als beeld en gelijkenis van God (artikel 1) ; ze wordt voltooid in zijn roeping tot de goddelijke zaligheid (artikel 2). Het menselijk wezen moet zich in vrijheid richten op deze voltooiing (artikel 3). Door zijn weloverwogen daden (artikel 4) schikt de menselijke persoon zich al dan niet naar het goede, door God beloofd en bevestigd door het morele geweten (artikel 5). De menselijke wezens bouwen zichzelf op en groeien van binnenuit: ze maken van heel hun affectief en geestelijk leven bouwstof voor hun groei (artikel 6). Met de hulp van de genade groeien ze in de deugd (artikel 7), vermijden ze de zonde, en als ze een zonde bedreven hebben dan doen ze, zoals de verloren zoon, Vgl. Lc. 15, 11-31 een beroep op de barmhartigheid van onze Vader in de hemel (artikel 8). Zo hebben zij toegang tot de volmaaktheid van de liefde.
"Christus maakt door de openbaring van het mysterie van de Vader en diens liefde de mens voor zichzelf duidelijk en geeft hem inzicht in zijn zeer hoge roeping". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 In Christus, "beeld van de onzichtbare God" (Kol. 1, 15) Vgl. 2 Kor. 4, 4 is de mens geschapen als "beeld en gelijkenis" van de Schepper. In Christus, Verlosser en Heiland, is het beeld van God, dat geschonden was in de mens door de eerste zonde, in zijn oorspronkelijke schoonheid hersteld en verrijkt met goddelijke genade. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22
Het beeld van God is aanwezig in elke mens. Het licht op in de gemeenschap van de mensen, als een gelijkenis met de eenheid van de goddelijke personen onder elkaar (zie hoofdstuk 2).
Begiftigd met een "geestelijke en onsterfelijke" ziel, 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 14 is de menselijke persoon "het enige schepsel op aarde dat God om zichzelf heeft gewild". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 24. § 3 Vanaf zijn conceptie is hij bestemd voor de eeuwige zaligheid.
De menselijke persoon heeft deel aan het licht en de kracht van de goddelijke Geest. Door de rede is hij in staat om de ordening der dingen, die door de Schepper is vastgesteld, te kennen. Door zijn wil is hij in staat zich uit zichzelf op zijn werkelijk goed te richten. Hij vindt zijn vervolmaking in het "zoeken naar en het beminnen van het ware en het goede". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 15. § 2
Omwille van zijn ziel en van zijn geestelijke vermogens van verstand en wil is de mens begiftigd met vrijheid, "teken bij uitnemendheid van Gods beeld in de mens". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 17
Door zijn rede kent de mens de stem van God die hem aanzet "het goede te doen en het kwade te mijden". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 16 Iedereen is ertoe gehouden deze wet te volgen die weerklinkt in het geweten en die haar vervulling vindt in de liefde tot God en tot de naaste. Het beoefenen van het morele leven bevestigt de waardigheid van de persoon.
"De mens heeft, verleid door de Boze, reeds vanaf het begin van de geschiedenis zijn vrijheid misbruikt". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 13. § 1 Hij is bezweken voor de bekoring en heeft het kwade gedaan. Hij behoudt het verlangen naar het goede, maar zijn natuur is gekwetst door de erfzonde. Hij is geneigd geraakt tot het kwaad en onderworpen aan de dwaling:
De mens is dus in zichzelf verdeeld. Daarom vertoont het hele individuele en collectieve leven van de mens zich als een echt dramatische strijd tussen goed en kwaad, tussen licht en duisternis. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 13. § 2
Door zijn lijden heeft Christus ons bevrijd van de Satan en de zonde. Hij heeft voor ons het nieuwe leven in de Heilige Geest verdiend. Zijn genade herstelt wat de zonde in ons bedorven had.