• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Geloven in Jezus Christus, de Zoon van God
Voor een christen is geloven in God onlosmakelijk verbonden met geloven in Hem die Hij gezonden heeft, "zijn welbeminde Zoon", in wie Hij heel zijn welbehagen heeft (Mc. 1, 11); God heeft ons gezegd naar Hem te luisteren. Vgl. Mc. 9, 7 De Heer zelf heeft aan zijn apostelen gezegd: "Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij" (Joh. 14,1). Wij kunnen in Jezus Christus geloven, omdat Hijzelf God is, het vleesgeworden Woord: "Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, Hij heeft Hem doen kennen" (Joh. 1, 18). Aangezien Hij "de Vader gezien heeft" (Joh. 6, 46), is Hij de enige die Hem kent en Hem kan openbaren. Vgl. Mt. 11, 27
Het geloof is een genade
Wanneer de heilige Petrus belijdt dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God, dan verklaart Jezus dat "niet vlees en bloed" hem dit geopenbaard hebben, "maar zijn Vader die in de hemel is" (Mt. 16, 17). Vgl. Gal. 1, 15 Vgl. Mt. 11, 25 Het geloof is een gave van God, een bovennatuurlijke deugd, door Hem ingestort. "Wil de mens deze geloofsdaad kunnen stellen, dan is Gods voorkomende en helpende genade nodig en de innerlijke bijstand van de heilige Geest, die het hart moet bewegen en het tot God moet keren, die de ogen van de geest moet openen en 'aan allen smaak moet geven om met de waarheid in te stemmen en erin te geloven"'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 5. vert. uit Lat.
Als Petrus het transcendente karakter van de goddelijke afstamming van Jezus de Messias heeft kunnen herkennen, dan komt dat omdat deze laatste dat duidelijk te verstaan heeft gegeven. Voor het sanhedrin heeft Jezus op de vraag van zijn aanklagers "Gij zijt dus de Zoon van God?" geantwoord: "Gij hebt het gezegd, dat ben ik" (Lc. 22, 70). Vgl. Mt. 26, 64 Vgl. Mc. 14, 61 Lang tevoren heeft Hij zichzelf al aangeduid als "de Zoon" die de Vader kent, Vgl. Mt. 11, 27 Vgl. Mt. 21, 37-38 als iemand die zich onderscheidt van de "dienaren" die God tevoren aan zijn volk gestuurd heeft, Vgl. Mt. 21, 34-36 en als boven de engelen zelf verheven. Vgl. Mt. 24, 36 Hij heeft een onderscheid gemaakt tussen zijn afstamming en die van zijn leerlingen door nooit te zeggen "Onze Vader" Vgl. Mt. 5, 48 Vgl. Mt. 6, 8 Vgl. Mt. 7, 21 Vgl. Lc. 11, 13 behalve om hun op te dragen: "Gij moet daarom zo bidden: Onze Vader" (Mt. 6, 9); en Hij heeft dit onderscheid onderstreept: "Mijn Vader en uw Vader" (Joh. 20, 17).
Maar tegelijkertijd bracht deze werkelijk menselijke kennis van Gods Zoon het goddelijk leven van zijn persoon tot uitdrukking. Vgl. H. Paus Gregorius de Grote, Epistolae 10, 39 "Niet van nature, maar door eenwording met het Woord (...) kende en toonde de menselijke natuur van de Zoon van God in zich alles wat op God van toepassing is." H. Maximus Confessor, Questiones et dubia. 66, vert uit Gr. Dat is op de eerste plaats het geval met de diepgaande en directe kennis die de mensgeworden Zoon van God over zijn Vader heeft. Vgl. Mc. 14, 36. enz. Vgl. Mt. 11, 27. enz. Vgl. Joh. 1, 18. enz. Vgl. Joh. 8, 55. enz. De Zoon toonde in zijn menselijke kennis ook het goddelijk vermogen door te dringen in de geheime gedachten van het menselijk hart. Vgl. Mc. 2, 8. enz. Vgl. Joh. 2, 25. enz. Vgl. Joh. 6, 61. enz.

Het koninkrijk behoort aan de armen en de kleinen, d.w.z. aan hen die het met een deemoedig hart in zich opgenomen hebben. Jezus is gezonden "om aan de armen de Blijde Boodschap te brengen" (Lc. 4, 18). Vgl. Lc. 7, 22 Hij noemt hen zalig "omdat aan hen het rijk der hemelen behoort (Mt. 5, 3); aan de "kleinen" heeft de Vader willen openbaren wat verborgen blijft voor de wijzen en de verstandigen. Vgl. Mt. 11, 25 Jezus deelt van kribbe tot kruis in het leven van de armen; Hij kent honger, Vgl. Mc. 2, 23-26 Vgl. Mt. 21, 18 dorst Vgl. Joh. 4, 6-7 Vgl. Joh. 19, 28 en gebrek. Vgl. Lc. 9, 58 Wat meer is: Hij vereenzelvigt zich met armen van allerlei slag en maakt van de daadwerkelijke liefde jegens hen een voorwaarde om in zijn koninkrijk binnen te treden. Vgl. Mt. 25, 31-46

Deze ondubbelzinnige nadruk op de onontbindbaarheid van de huwelijksband heeft menigeen onthutst en kan overkomen als een eis die niet te verwezenlijken is. Toch heeft Jezus de gehuwden niet beladen met een ondraaglijke last, Vgl. Mc. 8, 34 die zwaarder zou zijn dan de Wet van Mozes. Wanneer Hij de oorspronkelijke scheppingsorde die door de zonde verstoord was, komt herstellen, geeft Hij ook zelf de kracht en de genade om het huwelijk in deze nieuwe dimensie van het rijk Gods te beleven. Door Christus te volgen, zichzelf te verloochenen, hun kruis op te nemen, zullen de gehuwden de oorspronkelijke betekenis van het huwelijk kunnen "begrijpen" en er met de hulp van Christus naar kunnen leven. Vgl. Mt. 19, 11 Deze genade van het christelijk huwelijk is een vrucht van het kruis van Christus, bron van elk christelijk leven.

Uit de tijd van het openbare leven van Christus hebben de evangelisten twee meer expliciete gebeden bewaard. Welnu, elk van beide begint met een dankgebed. In het eerste Vgl. Mt. 11, 25-27 Vgl. Lc. 10, 21-22 belijdt Jezus de Vader, erkent Hem en zegent Hem, omdat Hij de geheimen van het koninkrijk verborgen heeft gehouden voor hen die zich wijs achten, en ze heeft geopenbaard aan "kleinen" (de armen uit de Zaligsprekingen). Zijn juichend "Ja, Vader!" komt uit het diepste van zijn hart, uit zij n instemming met het "welgevallen" van de Vader, als een echo van het "fiat" van zijn moeder bij haar ontvangenis en als een voorspel op het "fiat" van Jezus gericht tot zijn Vader tijdens zijn doodstrijd. Het hele gebed van Jezus ligt vervat in deze liefdevolle instemming van zijn menselijke hart met het "geheim raadsbesluit" van de Vader. Vgl. Ef. 1, 9

Het mondgebed is een onontbeerlijk gegeven voor het christelijke leven. Aan de leerlingen, die zich aangetrokken voelden door het gebed in stilte van hun meester, leert Hij een mondgebed: het Onze Vader. Jezus heeft niet alleen de gebeden van de eredienst van de synagoge gebeden, in de evangelies zien wij ook hoe Hij zijn stem verheft om uiting te geven aan zijn persoonlijk gebed, vanaf de uitbundige zegening van de Vader Vgl. Mt. 11, 25-26 tot aan de noodkreet in Getsemane. Vgl. Mc. 14, 36

Document

Naam: CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
Soort: Catechismus-Compendium
Datum: 15 augustus 1997
Copyrights: © 1997, Libreria Editrice Vaticana
waarin verwerkt niet officiële aanpassing aan de "editio typica"
Bewerkt: 15 december 2021

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
Trefwoordenlijst voor dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test