15 augustus 1997
Het Oude Testament getuigt rijkelijk van dit geloof. De brief aan de Hebreeën verkondigt de lof van het voorbeeldige geloof van de ouden "die zich hierdoor naam verworven hebben" (Heb. 11, 2) Vgl. Heb. 11, 39 . Echter, "God had met ons iets beters voor": de genade in zijn Zoon Jezus te geloven, "de aanvoerder en voltooier van ons geloof" (Heb. 12, 2).
De verhouding tussen de Kerk en het joodse volk. De Kerk, het volk van God in het Nieuwe Verbond, ontdekt bij het onderzoeken van haar eigen mysterie haar band met het joodse volk, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4 "waartoe God het eerst gesproken heeft". H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, ex Decr. Sacr. Oec. Conc. Vat. II instauratum, auctoritate Pauli PP. VI promulgatum, ed. typica, Missale Romanum (3 apr 1969). Goede Vrijdag 13. Voorbede VI, in: Altaarmissaal (NL) blz. 327; Missaal voor Zon- en Feestdagen (B), 141 In tegenstelling tot de andere niet-christelijke godsdiensten is het joodse geloof al een antwoord op de openbaring van God in het Oude Verbond. Aan het joodse volk "behoort de aanneming tot zonen, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften; van hen zijn de aartsvaders en uit hen komt Christus voort naar het vlees" (Rom. 9, 4-5), want "God kent geen berouw over zijn genadegaven noch over zijn roeping" (Rom. 11, 29).