Abraham verwezenlijkt zo de definitie van het geloof, zoals de brief aan de Hebreeën die verwoordt: "Het geloof is een vaste grond van wat wij hopen, het overtuigt ons van de werkelijkheid van onzichtbare dingen" (Heb. 11,1). "Abraham heeft God geloofd en dat geloof is hem aangerekend als gerechtigheid" (Rom. 4, 3). Vgl. Gen. 15, 6 Dankzij deze "kracht van zijn geloof" (Rom. 4, 20) is Abraham "de vader van allen die geloven" (Rom. 4, 11) Vgl. Rom. 4, 18Vgl. Gen. 15, 5 geworden.