
15 augustus 1997
De innerlijke boetvaardigheid van de christen kan zich op uiteenlopende wijzen uiten. De Schrift en de Kerkvaders leggen vooral op drie vormen de nadruk: het vasten, het gebed en de aalmoes; Vgl. Tobit 12, 8 Vgl. Mt. 6, 1-18 het zijn uitdrukkingen van onze bekering in onze relatie tot onszelf, tot God en tot de anderen. Naast de grondige zuivering die het doopsel of het martelaarschap bewerken, noemen zij als middel om vergiffenis van de zonden te verkrijgen: de inspanning om zich met zijn naaste te verzoenen, de tranen van boete, de zorg voor het heil van de naaste, Vgl. Jak. 5, 20 de voorspraak van de heiligen en de naastenliefde "die tal van zonden bedekt" (1 Pt. 4, 8).
De nieuwe wet beoefent de daden van de godsdienst : de aalmoes, het gebed en het vasten door deze te richten op de "Vader die in het verborgene ziet", tegen het verlangen in "om door de mensen gezien te worden". Vgl. Mt. 6,1-6.16-18 Het gebed van de nieuwe wet is het Onze Vader. (Mt. 6,9-13)