CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
De genade is eerst en vooral de gave van de heilige Geest zelf die ons rechtvaardigt en heiligt. De genade omvat echter ook de gaven die de heilige Geest ons schenkt om ons te betrekken bij zijn werkzaamheid, om ons bekwaam te maken tot medewerking aan het heil van anderen en aan de groei van het lichaam van Christus, de Kerk. Het zijn de
sacramentele genaden , gaven die eigen zijn aan de verschillende Sacramenten. Het zijn bovendien de
bijzondere gaven, die men ook
charismata noemt naar de Griekse term die gebruikt wordt door de heilige Paulus en die betekent: gunst, onverschuldigde gave, weldaad.
Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12 Wat hun aard ook moge zijn, soms buitengewoon zoals de gave der wonderen of van de talen, de charismata zijn altijd gericht op de heiligmakende genade en ze hebben het algemeen welzijn van de kerk tot doel. Ze staan ten dienste van de liefde die de Kerk opbouwt.
Vgl. 1 Kor. 12
Het Woord is vlees geworden
om ons "deel te laten krijgen aan Gods eigen wezen" (
2 Petr. 1, 4). "Het Woord van God is mens geworden en Hij die Gods Zoon is, werd de Mensenzoon, opdat de mens zoon van God wordt door het Woord in zich te dragen en het kindschap te ontvangen".
H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. 3,19,1, vert. Getijdenboek Lect. II,4,131 "Want Gods Zoon is mens geworden om ons tot God te maken".
H. Athanasius van Alexandrië, Over de vleeswording van het Woord, De incarnatione Verbi. 54,3, vert. uit Gr. "De eniggeboren Zoon van God nam, omdat Hij ons in zijn goddelijkheid wilde laten delen, onze natuur aan, opdat Hij, mens geworden, de mensen tot goden zou maken".
Vgl. H. Thomas van Aquino, Opuscula theologica. 57 in festo Corp Chr. 1, vert. uit Lat.