15 augustus 1997
Alle kwaad dat de booswichten doen, wordt opgetekend en zij weten het niet. Wanneer God komt en "niet meer zwijgt" (Ps. 50, 3) (...) zal Hij zich richten tot degenen aan zijn linkerhand (...). Hij zal zeggen; "Ik had de geringste onder de mijnen, die behoeftig waren, op aarde een plaats gegeven, omwille van u. Ik, hun hoofd, zetelde in de hemel aan de rechterhand van mijn Vader, maar op aarde hadden mijn ledematen te lijden, zij hadden honger. Als gij aan mijn ledematen gegeven zout hebben, zou wat gij gegeven had, het hoofd bereikt hebben. Toen ik de geringsten onder de mijnen, die behoeftig waren, op aarde een plaats gegeven heb, omwille van u, heb ik hen uw zaakgelastigden gemaakt om uw goede werken in mijn schatkamer te vergaren: gij hebt hun niets in handen gegeven, daarom hebt gij ook niets bij Mij gevonden. H. Augustinus, Preken, Sermones. 18,4,4, vert. uit Lat.