15 augustus 1997
Op grond van ons apostolisch gezag definiëren wij dat overeenkomstig de algemene heilsbeschikking van God de zielen van alle heiligen die vóór Jezus' lijden gestorven zijn en van de heiligen (...) en van alle andere gelovigen, die na het ontvangen van Christus heilig doopsel gestorven zijn en die na hun heengaan niet meer gelouterd hoefden te worden, (...) zoals ook de zielen van hen die een dergelijke loutering na hun dood moesten of moeten ondergaan en deze voltooid hebben (...) zelfs vóór ze hun lichaam opnieuw aannemen en vóór het laatste oordeel, en wel vanaf de hemelvaart van onze Verlosser Jezus Christus, in de hemel, in het rijk der hemelen en het hemels paradijs bij Christus in het gezelschap van de heilige engelen verzameld zijn verzameld worden en verzameld zullen worden. Na het lijden en de dood van onze Heer, Jezus Christus, zagen zij en zien zij het goddelijk wezen in een intuïtief schouwen van aangezicht tot aangezicht, zonder tussenkomst van een schepsel. Paus Benedictus XII, Constitutie, Benedictus Deus (29 jan 1336), 1. vert. uit Lat. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 49
Want leven is bij Christus zijn: daar waar Christus is, daar is het leven, daar is het koninkrijk. H. Ambrosius van Milaan, Expositio Evangelii secundum Lucam. 10,121, vert. uit Lat.