CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
God die oneindig volmaakt en gelukkig in zichzelf is, heeft, uit zuivere goedheid, in vrijheid de mens geschapen, om hem te laten delen in zijn eigen gelukzalig leven. Daarom nadert Hij altijd en overal tot de mens. Hij roept hem, biedt hem hulp om Hem te zoeken, te kennen en met al zijn krachten lief te hebben. Alle mensen, door de zonde verdeeld, nodigt hij uit tot de eenheid van zijn gezin, de kerk. Om dat te bereiken heeft Hij zijn Zoon gezonden als Verlosser en Redder, toen de volheid van de tijden gekomen was. In Hem en door Hem, roept Hij de mensen op om in de heilige Geest zijn aangenomen kinderen te worden en zo erfgenamen te worden van zijn gelukzalig leven.
Opdat deze uitnodiging zou weerklinken over de hele aarde, heeft Christus de apostelen gezonden, die Hij had uitgekozen terwijl Hij hun de opdracht gaf het evangelie te verkondigen: "Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb. Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld" (
Mt. 28, 19-20). Belast met deze opdracht trokken de apostelen uit "om overal te prediken, en de Heer werkte met hen mee en schonk kracht aan hun woord door de tekenen die het vergezelden" (
Mc. 16, 20).