De oudste procedure voor de aanpak van seksueel misbruik van minderjarigen door geestelijken stamt uit 1922. Dat zegt mgr. Charles J. Scicluna, 'promotor van het recht' van de Congregatie voor de Geloofsleer in een interview met Avvenire. De Maltese Scicluna, die bekendstaat als een 'harde', betreurt het dat "sommige bisschoppen in het verleden "permissief" waren tegenover pedofilie.
De procedure Crimen sollicitationes (1922 en Heilig Officie
Crimen sollicitationis
Over het omgaan met gevallen van pedofilie door geestelijken (16 maart 1962)) streeft niet naar geheimhouding van seksueel misbruik om feiten te verdoezelen, zegt Scicluna. Dat is een misverstand, te wijten aan een slechte vertaling. Het gaat om geheimhouding tijdens de onderzoeksfase ter bescherming van zowel de slachtoffers als de beschuldigde priesters die onschuldig zijn tot het tegendeel bewezen is. Die regelgeving is echter nooit bedoeld als een verbod op het aangeven van deze misdrilven aan de burgerlijke autoriteiten, aldus Scicluna.
Dat de huidige Paus als prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer geprobeerd zou hebben zaken te verdoezelen, noemt Scicluna "vals en lasterlijk". "Tussen 1975 en 1985 zijn er bij mijn weten geen door priesters gepleegde pedofiliezaken onder de aandacht van de Congregatie gebracht." Na de invoering van het nieuwe kerkelijk wetboek in 1983 was onduidelijk geworden welke competenties de Congregatie in dezen nog had. "Pas met het H. Paus Johannes Paulus II - Motu Proprio
Sacramentorum sanctitatis tutela
Afkondiging van de normen betreffende de meest ernstige delicten, voorbehouden aan de Congregatie voor de Geloofsleer
(30 april 2001) H. Paus Johannes Paulus II - Motu Proprio
Sacramentorum sanctitatis tutela
Afkondiging van de normen betreffende de meest ernstige delicten, voorbehouden aan de Congregatie voor de Geloofsleer
(30 april 2001) werd het misdrijf van pedofilie weer ons exclusieve terrein. Van toen af heeft kardinaal Ratzinger grote wijsheid en fermheid aan de dag gelegd bij de behandeling van dergelijke zaken waarbij hij grote durf toonde in sommige van de meest ingewikkelde en stekelige kwesties. Om hem nu van verdoezelen te beschuldigen, is vals en lasterlijk."
Als een beschuldiging geloofwaardig is, heeft de lokale bisschop de plicht onderzoek in te stellen (in Nederland wordt dat gedaan door Hulp & Recht - red. KN). Als de uitkomst daarvan bevestigend is, moet hij de zaak overdragen aan de Congregatie. Scicluna weerspreekt dat het disciplinaire bureau traag zou werken. "In 2003 en 2004 werden wij overspoeld met gevallen. In de afgelopen negen jaar hebben wij zo'n 3000 zaken van diocesane en reguliere priesters behandeld uit de laatste 50 jaar." In 60 procent van de gevallen gaat het om seksuele aantrekkingskracht tot adolescenten van hetzelfde geslacht, in dertig procent om heteroseksuele relaties en bij de resterende tien procent om pedofielen in de juiste zin van het woord: zij die seksueel aangetrokken zijn tot kinderen in de prepuberale fase. In 60 procent van de zaken is het niet tot een (kerkelijk) proces gekomen, meestal vanwege de gevorderde leeftijd van de beschuldigden. Tegen hen zijn wel administratieve en disciplinaire maatregelen genomen, zoals het verbod nog langer de Eucharistie te vieren in het bijzijn van gelovigen en om biecht te horen. Daarnaast zijn zij verplicht zich terug te trekken voor een leven van stilte en gebed. In 20 procent van de zaken is het wel tot een volledig proces gekomen, meestal in het thuisbisdom, maar altijd onder supervisie van Rome.
"Het moet absoluut duidelijk zijn dat in deze zaken, waarvan sommige buitengewoon sensationeel zijn en veel media-aandacht hebben, geen 'absolutie' is gegeven. Het kan zijn dat er geen formele veroordeling heeft plaatsgevonden, maar wanneer iemand verplicht wordt tot een leven van stilte en gebed, dan is daar een reden voor ... ", aldus mgr. Scicluna. Hoewel hij geen concrete voorbeelden noemt, kan daarbij onder meer worden gedacht aan spraakmakende kwesties als rond de vroegere kardinaal-aartsbisschop van Wenen Groer en, meer recent, ordestichter Maciel van de Legionairs of Christ.
Tot slot noemt Scicluna de tien procent zeer ernstige zaken waarbij de bewijzen overweldigend zijn en waarbij de Paus daders uit de priesterlijke stand laat zetten. Daarnaast is er nog tien procent van de zaken waarbij de betrokken clerici zelf vragen om uitzetting uit de priesterlijke stand, hetgeen ook prompt wordt gehonoreerd. Het gaat dan om priesters die bijvoorbeeld zijn betrapt zijn op het bezit van kinderpornografie en daarom vervolgd worden door de burgerlijke autoriteiten.
Het zwaartepunt van de 3000 zaken lag in de periode 2003-2004, toen 80 procent uit de VS kwam. De laatste drie jaar worden jaarlijks rond 250 zaken gemeld. Vorig jaar waren dat er 223, afkomstig van over heel de wereld. Tegen de achtergrond dat er wereldwijd ruim 400.000 priesters en religieuzen zijn, klopt het in de media opgeroepen beeld niet, benadrukt Scicluna. Vele van de onderzochte zaken zijn geëindigd in een veroordeling, maar in sommige zaken zijn priesters ook vrijgesproken of was er sprake van gebrek aan bewijs. In alle zaken is niet alleen gekeken naar de schuld of onschuld van de beklaagde, maar ook naar diens geschiktheid voor het publieke dienstwerk als priester.
Volgens Scicluna is het niet waar dat de kerkelijke hiërarchie priesters uit handen van Justitie wil houden. In sommige Engelssprekende landen en in Frankrijk zijn bisschoppen verplicht misbruikende priesters bij de autoriteiten aan te geven. "Dit is een zware verplichting die vergelijkbaar is met een vader die zijn zoon moet aangeven. Niettemin raden wij in dit soort zaken aan de wet te respecteren." "In landen waar dit niet verplicht is, moedigt de Congregatie bisschoppen aan contact te zoeken met de slachtoffers en hun te vragen aangifte te doen. Verder vragen wij de bisschoppen slachtoffers geestelijk, maar niet alleen geestelijk, bijstand te verlenen." In Italië was het juist de Congregatie voor de Geloofsleer die slachtoffers die een kerkelijk proces wilden, aanraadde ook aangifte te doen omwille van andere slachtoffers en om nieuwe vergrijpen te voorkomen.
Scicluna noemt de periode van verjaring een "gevoelig punt". Voor 1898 kende het kerkelijk recht geen verjaringstermijn. Voor ernstige misdrijven werd dit pas ingevoerd met het H. Paus Johannes Paulus II - Motu Proprio
Sacramentorum sanctitatis tutela
Afkondiging van de normen betreffende de meest ernstige delicten, voorbehouden aan de Congregatie voor de Geloofsleer
(30 april 2001) van 2001, dat een periode van tien jaar stelde, te beginnen met de dag waarop het slachtoffer 18 jaar wordt. Scicluna geeft toe dat het in deze gevallen beter is de verjaringstermijn helemaal te laten vervallen. Op 7 november 2002 verleende Paus Johannes Paulus II de Congregatie het gezag de verjaringstermijn op te heffen in afzonderlijke gevallen en na een gegrond verzoek van individuele bisschoppen.
Bron: Katholiek Nieuwsblad 27e jrg nr 11 pag 4 - 19-03-2010
Publicatiedatum: 19 maart 2010
Laatst bewerkt: 20 april 2010