
Hij schrijft bij wijze van manifest aan de Korinthiërs: “Want joden eisen wonderen, heidenen verlangen wijsheid. Maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor de joden een aanstoot, voor de heidenen een dwaasheid, maar voor hen die geroepen zijn, joden zowel als heidenen een dwaasheid, maar voor hen die geroepen zijn, joden zowel als heidenen, is Hij Gods kracht en Gods wijsheid” (1 Kor. 1, 22-24). De dood van Christus heeft universele draagwijdte: als “Een is gestorven voor allen ... dan zijn allen gestorven!” (2 Kor. 5, 14). Zijn dood heeft een nieuwe betekenis gegeven aan de dood van iedere man en vrouw.
In Paulus’ ogen bekleedt het kruis een kosmische dimensie. Op het kruis heeft Christus de scheidingsmuur neergehaald, heeft Hij de mensen met God en met elkaar verzoend door de haat te vernietigen Vgl. Ef. 2, 14-16 . Van toen af ontwikkelde de vroeg-christelijke traditie het thema van de kosmische kruisboom die met zijn verticale stam hemel en aarde verenigt en met de horizontale stam de volken van de wereld onderling met elkaar verzoent. Een gebeuren dat zowel kosmisch als zeer persoonlijk is: “de Zoon van God, heeft mij liefgehad en heeft zichzelf overgeleverd voor mij” Vgl. Gal. 2, 20 . Iedere mens, schrijft de Apostel, is degene voor wie Christus gestorven is Vgl. Rom. 14, 15 .
Van daar komt het gevoel dat het kruis niet langer een straf is, een verwijt of reden tot droefheid, maar de glorie en fierheid van de christen, een vreugdevolle zekerheid, die gepaard gaat met ontroerde dankbaarheid waarop de mens in geloof zegt: “mij moge God er voor bewaren op iets anders te roemen dan op het kruis van onze Heer Jezus Christus” (Gal. 6, 14).
Paulus heeft het kruis in het midden van de Kerk geplant, zoals de grote mast in het midden van het schip; hij maakt het tot fundament, tot zwaartepunt van alles. Hij heeft voorgoed het kader gemaakt voor de christelijke verkondiging. De Evangeliën die na hem geschreven werden zullen dit schema volgen door van het verhaal over Christus’ lijden en de dood het centrale element te maken waarop alles georiënteerd is.
Men blijft versteld staan ten overstaan van deze onderneming, die de apostel tot een goede einde gebracht heeft. Voor ons, vandaag, is het tamelijk gemakkelijk om de dingen in dat licht te zien, nu het kruis van Christus – zoals de heilige Augustinus zei – het heelal vervuld heeft en schittert op de kroon der koningen. Maar op het ogenblik waarop Paulus schreef, was het kruis nog synoniem van de grootste schande, iets waarover onder fatsoenlijke mensen zelfs niet gesproken werd.
* * *
Het doel van het Paulusjaar is niet zozeer de gedachte van de apostel beter te kennen (dat deden specialisten al van in het begin, afgezien van het feit dat wetenschappelijk onderzoek langer duurt dan een jaar); zoals de Heilige Vader reeds bij meerdere gelegenheden zei, het doel is eerder van Paulus te leren hoe het hoofd te bieden aan de actuele uitdagingen van het geloof.
Eén van die openstaande uitdagingen, misschien de meest provocerende ooit, is een reclameslogan op de bussen van Londen en andere Europese hoofdsteden: “God bestaat waarschijnlijk niet. Maak u dus niet langer zorgen en geniet van het leven” (“There’s probably no God. Now stop worrying and enjoy your life”).
Het meest opvallende element van deze reclame is niet zozeer het uitgangspunt “God bestaat niet”, doch het besluit: “geniet van het leven”. De onderliggende boodschap is dat geloof in God verhindert om van het leven te genieten, het geloof is een vijand van de vreugde. Zonder geloof zou er meer geluk zijn in de wereld! Paulus helpt ons op deze uitdaging een antwoord te geven, door ons de oorsprong en zin van ieder lijden, te beginnen met dat van Christus, uit te leggen.
Waarom “moest de Messias dat alles lijden om in zijn glorie binnen te gaan?” Vgl. Lc. 24, 26 . Een vraag, waarop soms een “zwak” antwoord gegeven wordt dat in zekere zin geruststellend is. Wanneer Christus de waarheid over God openbaart, wekt Hij noodzakelijk de tegenwerking in de hand van de boze en duistere machten en die zullen, zoals bij de profeten, maken dat Hij niet aanvaard en uit de weg geruimd wordt. “De Messias moest dit alles lijden” wordt dan zo verstaan, dat Christus’ lijden onvermijdelijk was.
Paulus geeft echter een “sterk” antwoord op deze vraag. De noodzaak van Christus’ lijden is niet van natuurlijke maar van bovennatuurlijke orde. In landen die een oud christelijk geloof bewaard hebben, wordt de idee van lijden en kruis bijna altijd geassocieerd met offer en uitboeting: het lijden, denkt men, is noodzakelijk om de zonde uit te boeten en Gods gerechtigheid te bedaren. Dat heeft in de moderne tijd voor gevolg dat de idee van een offer voor God verworpen werd en uiteindelijk de idee van God zelf.
Het is niet te ontkennen dat wij, christenen, daarvan soms terecht beschuldigd worden. Maar het gaat om een misverstand dat door een betere kennis van Paulus’ gedachte definitief opgehelderd wordt. God, schrijft hij, heeft Christus “aangewezen als zoenoffer” (Rom. 3, 25) maar dit zoenoffer werkt niet in op God om Hem te bedaren, maar werkt in op de zonde om ze uit te roeien. Men kan zeggen dat God zelf, en niet de mens, de zonde uitboet ... Het beeld is eerder dat van een ingevreten vlek die verwijderd wordt of een dodelijk virus dat onschadelijk gemaakt wordt, dan van een woede die door een straf tot bedaren gebracht wordt”.
Christus heeft een radicaal nieuwe inhoud gegeven aan de idee van het offer. Het is niet langer de mens die invloed uitoefent op God om Hem te bedaren. Het is eerder God die handelt opdat de mens niet langer vijandig zou staan tegenover Hem en de naaste. Het heil begint niet met de vraag van de mens om verzoening, maar met de oproep van God zelf: “laat u met God verzoenen!” (2 Kor. 5, 20).
Het is een feit dat Paulus de zonde ernstig neemt, hij maakt er niet iets alledaags van. De zonde is voor hem de grootste oorzaak van het ongeluk van de mens, namelijk de mens die God weigert; niet God is de oorzaak! De zonde sluit het menselijk schepsel op in “goddeloosheid” en “ongerechtigheid” (Rom. 1,18 e.v.; 3,23), zij veroordeelt de materiële kosmos tot “ijdelheid” en “vergankelijkheid” (Rom. 8,19 e.v.); ze is ook de uiteindelijke oorzaak van het sociale kwaad dat de mensheid treft.
Men houdt niet op de huidige economische crisis in de wereld en de oorzaken ervan te ontleden, maar wie durft de hakbijl zetten in de wortel en over zonde spreken? De apostel noemt hebzucht “afgoderij” (Kol. 3, 5) en wijst met de vinger naar de ongeregelde liefde voor geld als “de wortel van alle kwaad” (1 Tim. 6, 10). Kunnen wij hem ongelijk geven? Waarom zijn zoveel gezinnen straatarm, zijn massa’s arbeiders werkloos, tenzij door de onverzadigbare dorst naar winst van enkelen? De financiële en economische elite in de wereld is een op hol geslagen locomotief geworden in een ongeremde wedloop, zonder zich zorgen te maken over de rest van de trein die aan de halte is blijven staan, ver achter op het spoor. Wij gaan allemaal verkeerd.
* * *
Door Zijn dood heeft Christus niet alleen de zonde aan het licht gebracht en overwonnen, Hij heeft ook een nieuwe betekenis gegeven aan het lijden, met inbegrip van het lijden dat niet afhankelijk is van iemands zonde zoals dit het geval is voor het lijden dat deze dagen door een verschrikkelijke aardbeving veroorzaakt werd in het naburige gebied van de Abruzen. Hij maakt er een instrument van tot heil, een weg naar verrijzenis en leven. Zijn offer is niet werkzaam in de dood maar in de doorgang door de dood, namelijk de verrijzenis. Hij werd “overgeleverd om onze misslagen” en is “opgewekt om onze rechtvaardiging” (Rom. 4, 25): de twee gebeurtenissen zijn in de gedachte van Paulus en van de Kerk onafscheidelijk.
Het gaat om een universele menselijke ervaring: in dit leven volgen plezier en leed mekaar op met dezelfde regelmaat als de diepte die de drenkeling opslokt en de golf van de zee die hem optilt. “Ik weet niet, maar iets bitters – schreef de heidense dichter Lucretius – welt op uit het diepste van ieder plezier en maakt ons angstig te midden van alle genoegens”. Het nemen van drugs, misbruik inzake seksualiteit, moorddadig geweld, veroorzaken op het ogenblik zelf bedwelmend genot, maar leiden naar morele en dikwijls ook lichamelijke ondergang van de mens.
Door Zijn lijden en dood heeft Christus de band omgekeerd tussen genoegen en lijden. “In plaats van de vreugde die Hem toekwam, heeft Hij een kruis op zich genomen” (Hebr. 12, 2). Het is niet langer een genoegen dat eindigt in leed, maar een leed dat leidt naar leven en vreugde. Het gaat niet alleen om een verschillende manier waarop die twee dingen op elkaar volgen; het is de vreugde die aldus het laatste woord heeft, niet het lijden, en een vreugde die eeuwig zal duren. “Christus, eenmaal van de doden verrezen, sterft niet meer” (Rom. 6, 9). En zij heeft over ons ook geen macht meer.
Die nieuwe band tussen lijden en genoegen weerspiegelt zich in de manier waarop de Bijbel de tijd markeert. Volgens menselijke berekening begint de dag ’s morgens en eindigt hij ’s avonds; voor de Bijbel begint de dag ’s avonds en eindigt hij met de dag: “het werd avond en het werd ochtend; dat was de eerste dag” (Gen. 1, 5). Het feit dat Jezus ’s avonds stierf en ’s morgens verrees heeft een betekenis. Zonder God is het leven een dag die met de nacht eindigt; met God is het een nacht die eindigt met de dag, en wel een dag zonder zonsondergang.
Christus is dus het menselijk leed niet komen vergroten of heeft geen berusting in het lijden gepreekt; Hij is gekomen om er zin aan te geven en er het einde en het voorbijgaande van te verkondigen. De slogan op de bussen van Londen en andere steden wordt ook gelezen door ouders met een ziek kind, door eenzamen, mensen die hun werk verloren hebben, ballingen die gevlucht zijn voor de verschrikkingen van de oorlog, mensen die grote onrechtvaardigheden in hun leven hebben meegemaakt ... Ik probeer mij hun reactie in te beelden als zij die woorden lezen: “God bestaat waarschijnlijk niet: geniet dus van het leven!” Hoe?
Het lijden blijft zeker voor iedereen een mysterie, vooral het lijden van onschuldigen, maar zonder geloof in God wordt het oneindig absurder. Men ontneemt het lijden zelfs zijn laatste hoop op vrijkoping. Atheïsme is een luxe die alleen de bevoorrechten in het leven zich kunnen veroorloven, zij die alles gehad hebben, met inbegrip van de mogelijkheid zich aan studie en onderzoek te wijden.
* * *
Het is niet de enige onsamenhangendheid in deze reclamestunt. “God bestaat waarschijnlijk niet”: Hij zou dus wel kunnen bestaan, men kan het feit dat Hij bestaat niet volledig uitsluiten. Beste ongelovige broeder, indien God niet bestaat, heb ik niets verloren; indien Hij echter wel bestaat, hebt gij alles verloren! Men zou degenen die deze reclamecampagne gelanceerd hebben, bijna moeten bedanken; zij heeft de zaak van God meer gediend dan zovele van onze apologetische argumenten. Zij heeft vele ingedommelde gewetens wakker geschud.
Maar God heeft een andere maat om te oordelen dan wij en wanneer Hij goed geloof ziet of onschuldige onwetendheid, redt Hij ook degene die Hem gedurende zijn leven hardnekkig bestreden heeft. Wij, gelovigen, moeten ons hieromtrent op verrassingen voorbereid houden. “Hoeveel schapen staan er buiten de schaapsstal, riep de heilige Augustinus uit, en hoeveel wolven zijn er binnen!”, (“Quam multae oves foris, quam multi lupi intus!”).
God is in staat van degenen die Hem het meest hardnekkig ontkennen, de meest geestdriftige apostelen te maken. Paulus is er het bewijs van. Wat had Saul van Tarsus gedaan om deze buiengewone ontmoeting met Christus te verdienen? Wat had hij geloofd, gehoopt, geleden? Op hem is van toepassing wat de heilige Augustinus zei over iedere Goddelijke keuze: “zoek de verdienste, zoek de gerechtigheid, denk na en zie of ge iets anders vindt dan de genade”. Zo verklaart hij zijn eigen roeping: “ik ben niet waard apostel te heten, want ik heb Gods kerk vervolgd. Maar door de genade van God ben ik wat ik ben” (1 Kor. 15, 9-10).
Het kruis van Christus is een reden tot hoop voor iedereen en het Paulusjaar is een gelegenheid tot genade voor degene die niet gelooft en op zoek is. Er is iets dat voor hen ten beste spreekt bij God: het lijden! Zoals de rest van de mensheid, lijden ook atheïsten in het leven, en sinds de Zoon van God het lijden op zich genomen heeft, heeft het een bijna sacramentele kracht tot verlossing. Het is een kanaal, schreef Johannes Paulus II in de apostolische brief “H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Salvifici doloris
Over de christelijke zin van het menselijke lijden
(11 februari 1984)”, langs waar de heilbrengende energieën van Christus’ kruis aan de mensheid worden aangeboden.
De uitnodiging om te bidden “voor hen die niet in God geloven” zal zo dadelijk gevolgd worden door een ontroerend gebed in het Latijn, dat zegt: “Eeuwige en almachtige God, Gij hebt in het hart van de mensen zo een diep heimwee naar U gelegd, dat zij geen vrede kennen zolang zij U niet vinden: maak dat allen, boven ieder obstakel, de tekens van Uw goedheid erkennen en dat zij, aangemoedigd door het getuigenis van ons leven, de vreugde bezitten in U te geloven, de enige ware God en Vader van alle mensen. Door Christus onze Heer”.
Publicatiedatum: 10 april 2009
Laatst bewerkt: 15 maart 2010