Het kon in de middeleeuwen voorkomen dat leken belangrijke bestuursfuncties in de Kerk bekleedden. Leken konden bisschoppen van een diocees zijn met alle volmachten, die daarbij hoorden en waarvoor niet per se een wijding nodig was. Voor de sacramentele bediening stelde men dan wijbisschoppen aan. Een dergelijke taak konden ook vrouwen waarnemen. Dat gebeurde bijv. bij bepaalde abdissen die het gebied rond hun abdij als een bisschop bestuurden. Zij lieten kandidaten tot de wijdingen toe die dan werden toegediend door een naburige bisschop. Ze benoemden pastoors in de parochies die onder hun bestuur vielen en namen alle maatregelen die bisschoppen gewoon zijn te nemen
Dit kon gebeuren omdat men een onderscheid maakte tussen wijdingsmacht en jurisdictiemacht. De wijdingsmacht was verbonden met de sacramentele wijding. En sacramenten konden zonder deze wijdingsmacht niet worden toegediend. Bestuurshandelingen konden ook door niet gewijde personen worden gesteld. Jurisdictie kon dus los van de wijdingsmacht worden meegedeeld.
Het Tweede Vaticaan Concilie heeft de wijdingsmacht en jurisdictiemacht weer heel nauw met elkaar verbonden. Niet alleen de toediening van de sacramenten, de heiligingstaak, is verbonden met de wijding maar ook de verkondigingstaak en de bestuurstaak. Het gaat om de ene potestas sacra, de gewijde macht. De theologie daarachter is duidelijk. De Kerk wordt geleid door Christus, het Hoofd van het Lichaam. En dat Hoofd wordt zichtbaar, sacramenteel, vertegenwoordigd door het gewijde ambt, allereerst door het bisschopsambt. Christus bestuurt dus zijn Kerk door de bisschoppen, en in afgeleide zin door de priesters. Het delegeren van gewijde macht aan leken gaat dus in tegen de theologische opvatting van Vaticanum II. Leken kunnen alleen, als ze daar nodig en geschikt voor zijn, meewerken met de gewijde ambtsdragers. Deze theologische opvatting van Vaticanum II kreeg zijn neerslag in het Wetboek van 1983. Bijv. in de bepalingen rond de pauskeuze. Ging men in het verleden ervan uit, dat iemand die de pauskeuze aanvaardde, op dat moment paus werd, en dus pauselijke jurisdictie had, ook al was hij geen bisschop. Nu is voorzien dat iemand die nog geen bisschop is, onmiddellijk na de aanvaarding van de keuze in het conclaaf tot bisschop gewijd moet worden nog voordat zijn keuze bekend gemaakt wordt waardoor de vraag naar het moment van het paus worden praktisch irrelevant wordt.
Het feit dat Christus de Kerk bestuurt en dat hij dat doet door sacramentele vertegenwoordigers botst met het tegenwoordig bijna algemeen aanvaarde principe van democratie. Dat wordt nog versterkt door de algemene opvatting dat vrouwen dezelfde rechten dienen te hebben als mannen. En als die dan (vooralsnog, denkt men) niet gewijd kunnen worden, dan dienen ze hun rechtmatige plaats in het bestuur de krijgen. De roep om bestuursfuncties in de Kerk voor leken in het algemeen en voor vrouwen in het bijzonder is heel groot, maar berust meestal op een miskenning van het hiërarchisch karakter van de Kerk, dus de concrete plaats van Christus binnen de Kerk, en het verabsoluteren van profane structuren die wezensvreemd zijn aan de Kerk.
We hebben in Nederland twee concrete voorbeelden gehad van botsingen tussen sacra potestas en lekenjurisdictie.
Allereerst: hebben de bisschoppen na het Concilie een statuut van kerkbestuur goedgekeurd waarin de voorzitter een leek kon zijn. Dit gaat in tegen de potestas sacra, de gewijde macht, van de pastoor ten aanzien van zijn parochie, die hij onder gezag van de bisschop uitoefent. De pastoor wordt hiermee bestuurlijk (op materieel gebied) buiten spel gezet. Na het verschijnen van de nieuwe Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) bleek dit canoniek onhoudbaar en moest dit worden teruggedraaid. In het nieuwe statuut werd de pastoor ambtshalve voorzitter van het Kerkbestuur, maar bleef de mogelijkheid dat de pastoor zijn taak als voorzitter, tijdelijk of voor onbeperkte tijd, aan de vicevoorzitter zou delegeren. Die wijziging bracht veel rumoer teweeg omdat leken zich in hun verantwoordelijkheid (als gedoopte Christenen) beknot voelden.
Een tweede zaak was de delegatie door de bisschoppen van het toezicht op het katholiek onderwijs aan de NKSR. Hierbij stelde de Romeinse Congregatie de kanttekening, dat men betwijfelde of het canoniek wel mogelijk is een dergelijke eigen bevoegdheid van bisschoppen te delegeren aan leken. Die zaak is ondanks alle vragen nooit teruggedraaid.
De zaak van de potestas sacra is weer erg actueel geworden in de besluiten van de Duitse Synodale Weg. Daar wil men de hoogste macht in de Kerk toevertrouwen aan soort raad van geestelijken en leken. De bisschoppen zijn zelfs bereid hun bevoegdheden aan die raad te delegeren. Men denkt blijkbaar in termen van macht zoals die in een democratisch bestel wordt uitgeoefend. Men heeft geen oog voor de eigenheid van de Kerk, de plaats van Christus en daarmee verbonden de sacramenteel verankerde potestas sacra.
In dit opzicht uit paus Franciscus zich ook voornamelijk in seculiere categorieën, als hij opkomt voor de plaats van vrouwen in het bestuur van de Kerk. Dat klinkt mooi in de oren van de wereld en van de wereldse gelovigen, maar komt het ook overeen met de eigen aard van de Kerk en haar eigenaardige gewijde bestuursvorm?
Is het canoniek mogelijk dat leken (en dus ook vrouwen) bisschoppelijk vicaris worden of stemgerechtigd lid van een Romeins dicasterie? Volgens Vaticanum II en de Codex niet?
Als Franciscus dat om opportunistische redenen wel doet, dan leunt hij eerder aan tegen een middeleeuwse visie dan tegen een modern conciliaire. Dan zouden we hem met zijn eigen benaming een “indietrist” kunnen noemen, iemand die met het gezicht naar het verleden en de rug naar de toekomst staat. Bovendien blijkt dan Vaticanum II toch niet zo in steen gebeiteld als men ons vaak wil doen geloven.
26 april 2023
C. Mennen pr
Publicatiedatum: 26 april 2023
Laatst bewerkt: 5 december 2023