Van 6 tot 8 oktober heeft in Domus Mariae te Rome de Internationale Theologische Commissie onder voorzitterschap van zijne eminentie kard. F. Seper haar eerste zitting gehouden. Aanwezig waren 29 van de 30 leden. De commissie beoogde haar leden in de gelegenheid te stellen elkaar te ontmoeten en een eerste contact op te nemen; zich een nauwkeuriger idee te vormen van aard en doelstellingen van de commissie; hun mening te geven over de dringende kwesties die het eerste aan de orde zouden moeten komen; de werkmethode nader vast te stellen en de eerste subcommissie te vormen voor studiedoeleinden.
De commissie is dit jaar door Paulus VI ingesteld op verzoek van de bisschoppensynode van 1967. Volgens haar statuten staat zij ten dienste aan de Heilige Stoel, in het bijzonder aan de Congregatie voor de geloofsleer, op het gebied van meer belangrijke problemen inzake de leer. Ze maakt geen deel uit van deze congregatie, maar valt onder eigen regels. Voorzitter van de commissie is evenwel de kardinaalprefect zelf van de Congregatie voor de geloofsleer. De studieresultaten van de commissie worden rechtstreeks aan de heilige vader toegezonden en vervolgens aan genoemde congregatie ter hand gesteld.
De commissie bemoeit zich niet met particuliere leerstellige vragen, zoals bijvoorbeeld het onderzoek van een boek of een artikel; zij bestudeert daarentegen de grondproblemen inzake de leer die heden in het leven van de Kerk van beslissende betekenis zijn.
De psychologische sfeer van de zitting was uitstekend. Drie dagen lang hebben de theologen samen geleefd en met de grootste vrijheid van gedachten kunnen wisselen.· Van deze vrijheid hebben zij gebruik gemaakt.
Tijdens de werkzittingen heerste een zelfde sfeer van vrijheid en broederlijk onderling vertrouwen.
Vóór de zitting hadden de theologen een boek ontvangen inhoudende: een rapport van pater Karl Rahner over de voornaamste kwesties die zijns inziens door de commissie moesten worden bestudeerd; een rapport van mgr Gerard Philips over geest en methode van de werkindeling; de meningen van de afzonderlijke leden over de te behandelen problemen en de te volgen werkwijze. Tijdens de werkzittingen heeft de gedachtenwisseling zich allereerst geconcentreerd op het probleem van .het theologisch pluralisme en dat van het leerambt alsmede de concrete uitoefening hiervan onder de huidige omstandigheden.
Het was niet de bedoeling tot alomvattende discussies te komen. Het ging er meer om zich de reikwijdte van de problemen bewust te worden. De theologen hebben deze kwesties opgeworpen om te trachten een beter begrip te krijgen van de crisis die er thans in de Kerk heerst. Allen hebben uiteraard toegegeven, dat een bepaald soort pluralisme ook op leerstellig gebied rechtmatig en noodzakelijk is. Verschil van mening is aan de dag getreden omtrent de nauwkeurige grenzen van een dergelijk rechtstreeks pluralisme. Gebleken is, dat enkele punten moeten worden verdiept om de eenheid van het geloof en van de Kerk te waarborgen.
Men heeft er zich rekenschap van trachten te geven, hoe de mensen tegenwoordig in feite staan tegenover de uitspraken van het leergezag. Men heeft ingezien, dat de huidige situatie de uitoefening van het leergezag bemoeilijkt, maar tevens van de theologen meer besef vraagt voor hun verantwoordelijkheid.
Gebleken is, zowel voor het vraagstuk van het pluralisme als voor dat van het leerambt, het grote belang van een juiste opvatting inzake aard en waarde van het godsdienstig kenproces - liever gezegd: van ieder kenproces - en inzake de historische gebondenheid daarvan. Klaarblijkelijk is voor al deze problemen een degelijk rijpingsproces noodzakelijk, dat zich dient te voltrekken onder de meest volstrekte trouw aan de Kerk en met volledig begrip voor de eisen van onze tijd.
Voor het toekomstige werk van de commissie heeft men methodologische richtlijnen voorgeschreven, uitgaande van de ervaring opgedaan vooral tijdens Vaticanum II. Ze zijn rekbaar genoeg om alle wijzigingen te veroorloven die gaandeweg noodzakelijk zullen blijken.
Uit de onderwerpen die de commissie zich voorneemt te bestuderen, is een voorlopige keuze gemaakt van vier vraagstukken:
1) Eenheid van het geloof;
2) Het priesterschap;
3) De theologie van de hoop: christelijk geloof en toekomst van de mensheid;
4) De criteria voor de christelijke zedenkennis.
Voor de bestudering van deze vier thema's zijn er vier subcommissies gevormd. Elke subcommissie heeft het recht zijn eigen thema nader te bepalen. Andere thema's zullen later geleidelijk aan de orde komen.
Bron: 1969, Katholiek Archief 24e jrg nr 46 p 1100-1101
Publicatiedatum: 10 oktober 1969
Laatst bewerkt: 25 februari 2020