De Bisschoppensynode, waarvan de Belgische kardinaal Jan Pieter Schotte ruim achttien jaar lang secretaris-generaal was, is een permanente instelling die door Paus Paulus VI op 15 september 1965 in het leven werd geroepen. Hij gaf daarmee gehoor aan de vraag van de concilievaders, die zo hoopten de geest van Vaticanum II levendig te houden.
Het woord synode is Grieks; 'syn' betekent 'samen', 'hodos' is 'baan' of 'weg'. Het slaat dus op een samenkomst: een religieuze bijeenkomst waarin de bisschoppen rond en met de Heilige Vader verzameld zijn en de kans krijgen om met elkaar te overleggen en ervaringen en informatie uit te wisselen. Zo kunnen ze samen zoeken naar pastorale oplossingen met een universele geldigheid en toepassing. In het algemeen kan men zo'n synode omschrijven als een bijeenkomst van bisschoppen, die het katholieke episcopaat vertegenwoordigen en die de taak hebben om de Paus bij het bestuur van de universele kerk als raadgever bij te staan. Deze Paus noemde die synode al "een bijzonder vruchtbare uitdrukking en instrument van de collegialiteit van de bisschoppen".
Hoewel de Bisschoppensynode pas na het Tweede Vaticaans Concilie werd opgericht, bestond ook daarvoor al het idee van een structuur die de bisschoppen in staat zou stellen om de Paus bij het bestuur van de universele Kerk bij te staan. Kardinaal Silvio Oddi, die toen aartsbisschop en pro-nuntius was in de Verenigde Arabische Republiek (Egypte), formuleerde op 5 november 1959 het voorstel om een centraal bestuursorgaan voor de katholieke Kerk op te richten. Zelf omschreef hij dit als een 'raadgevend orgaan'. Daarmee reageerde hij op klachten uit de hele wereld dat zo'n permanent raadgevend orgaan niet bestond, met uitzondering van de Romeinse Congregaties. Hij pleitte voor een soort miniconcilie, bestaande uit mensen uit de hele wereld die zich sporadisch - bv. een keer per jaar - zouden buigen over belangrijke problemen en nieuwe wegen zouden aangeven voor de werking van de Kerk.
Op 22 december 1959 betoogde de Nederlandse kardinaal Alfrink dat het bestuur van de universele Kerk van rechtswege wordt uitgeoefend door het college van bisschoppen, waarvan de Paus het hoofd is. "Daaruit volgt dat de zorg om de universele Kerk de verantwoordelijkheid is van elke bisschop, individueel, maar in een andere betekenis ook door alle bisschoppen die participeren aan het bestuur van de Kerk wereldwijd." Volgens kardinaal Alfrink kon dit niet alleen gestalte krijgen door het samenroepen van een oecumenisch concilie, maar ook door het in het leven roepen van een nieuwe instelling, "mogelijk een permanente raad van gespecialiseerde bisschoppen, die door de Kerk verkozen zijn" en "die verenigd zijn met de Heilige Vader en de kardinalen van de Romeinse Curie". In concreto zou dit betekenen dat de Romeinse Congregaties enkel nog een raadgevende en uitvoerende macht zouden behouden.
Een beslissende stap werd gezet dankzij Paus Paulus VI, toen nog aartsbisschop van Milaan. Bij een herdenking van het overlijden van Paus Johannes XXIII verwees hij naar de bestaande samenwerking van het episcopaat, dat de verantwoordelijkheid zou krijgen om de hele katholieke Kerk te besturen. Na zijn Pausverkiezing keerde hij terug naar het concept van samenwerking van de bisschoppen, verenigd met de opvolger van de Heilige Petrus. Hij verdedigde dit concept onder meer tijdens een H. Paus Paulus VI - Toespraak
Quali Siano
Tot de Romeinse Curie
(21 september 1963) (op 21 september 1963), en tijdens de H. Paus Paulus VI - Toespraak
Salvete
Bij de opening van de tweede zitting van het Tweede Vaticaans Concilie
(29 september 1963) (op 29 september 1963) en opnieuw bij H. Paus Paulus VI - Toespraak
Tempus Iam Advenit
Plechtige sluiting van de 2e Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie
(4 december 1963) (op 4 december 1963).
Op het H. Paus Paulus VI - Toespraak
In hoc laetemur
Bij de opening van de 4e Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie
(14 september 1965) de laatste sessie van Vaticanum II (op 14 september 1965), maakte Paus Paulus VI zijn intentie bekend om een Bisschoppensynode op te richten. Die zou grotendeels zijn samengesteld door bisschoppen die worden voorgedragen door de bisschoppenconferenties, met toestemming en geroepen door de Paus, overeenkomstig de noden van de Kerk. Zij zouden hem raad geven en met hem samenwerken op ogenblikken waarop dat opportuun is voor de Kerk. De volgende dag, op 15 september 1965, bij het begin van de 128ste algemene vergadering, kondigde bisschop Pericle Felici, de secretaris-generaal van het Concilie, het motu proprio H. Paus Paulus VI - Motu Proprio
Apostolica Sollicitudo
Oprichting van de Synode van Bisschoppen voor de universele Kerk
(15 september 1965) af waarmee de Bisschoppensynode officieel werd ingesteld.
Vervolgens werd in het decreet 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Christus Dominus
Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk
(28 oktober 1965) over het Bisschopsambt, dat op 28 oktober 1965 werd aangenomen door het Concilie, in 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Christus Dominus
Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk
(28 oktober 1965) gesproken over “een Raad, die bisschoppensynode wordt genoemd” en die de Paus “op meer efficiënte wijze terzijde moet staan”.
Een Bisschoppensynode mag niet verengd worden tot een maand vergaderen. Aan de bijeenkomst ging een heel proces van voorbereiding en overleg vooraf. Tijdens de eerste fase geven de synodeleden een korte voorstelling van de situatie in hun kerkgemeenschap. Op basis van deze presentaties selecteert de rapporteur een reeks discussiepunten voor de tweede fase, waarin de synodeleden in kleine taalgroepen (circuli minores) verdeeld worden. In de derde fase gaat men in de kleine groepjes een aantal suggesties doen en voorstellen formuleren in een meer precieze en definitieve vorm, zodat men tijdens de slotdagen kan stemmen over concrete voorstellen. Het werk van de synodevaders in deze kleine groepjes bestaat er aanvankelijk vooral in een aantal voorstellen uit te werken op basis van de discussies in de synodehal en de verslagen van de kleine groepjes. In deze circuli minores kan over de voorstellen gestemd worden met 'placet' (ja) en 'non placet' (neen). De proposities van de kleinere groepen worden doorgespeeld aan de rapporteur en de bijzondere secretaris en opgenomen in een gecombineerde en geïntegreerde lijst van voorstellen, die door de rapporteur tijdens de plenaire vergadering worden voorgesteld. Daarna gaat men opnieuw in de groepen vergaderen om over deze voorstellen te overleggen. In deze fase kunnen de synodevaders amendementen bij deze voorstellen formuleren. Ook nu weer verzameld de rapporteur en de bijzondere secretaris deze amendementen, die al of niet in de uiteindelijke lijst van voorstellen kunnen opgenomen worden.
Aan het einde van de synode tracht de algemene secretaris van de Bisschoppensynode zicht te krijgen op het archiveren van het materiaal en het uitwerken van een rapport van het werk van de synode, dat later aan de Paus ter goedkeuring wordt voorgelegd.
Regelingen, over hoe een Synode gehouden moet worden, zijn meerdere keren vastgelegd:
- 24-06-1969: Bisschoppensynodes
Ordo Synodi Episcoporum celebrandae recognitus et auctus (24 juni 1969)- 20-08-1971: Bisschoppensynodes
Ordo Synodi Episcoporum celebrandae (20 augustus 1971)- 25-01-1983: Codex Iuris Canonici
- 26-09-2006: Bisschoppensynodes
Ordo Synodi Episcoporum
Reglement voor de Synode van Bisschoppen (29 september 2006)- 20-11-2007: Bericht over aanpassingen
- 05-11-2013: Mededeling over verdere aanpassingen in Bisschoppensynodes
Presentatie Voorbereidingsdocument 3e Buitengewone Bisschoppensynode
Interventie tijdens de persconferentie bij de publicatie van het Voorbereidingsdocument
(5 november 2013)
Paus Franciscus heeft met zijn Apostolische Exhortatie Paus Franciscus - Apostolische Constitutie
Episcopalis Communio
Over de structuur van de Bisschoppensynodes
(15 september 2018) nieuwe regels opgesteld, die voor een deel de bovenstaande regelingen hebben vervangen.
Zie verder het dossier Bisschoppensynodes
Publicatiedatum: 15 september 2018
Laatst bewerkt: 21 juni 2020