Op 21 november 1964 had de plechtige sluiting plaats van de derde zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie. Na de concelebratie van de Eucharistie door de Paus en een aantal bisschoppen, in wier diocesen de meest bekende Maria-heiligdommen gelegen zijn, werden de dogmatische constitutie [617|over de Kerk] en de decreten over het 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964) en over de H. Paus Johannes Paulus II - Toespraak
Tot de deelnemers van een vergadering over de studie van verantwoord ouderschap
Centrum voor studie en onderzoek naar natuurlijke regeling van de vruchtbaarheid van de Faculteit voor medicijnen van de Heilig Hart Universiteit, Rome (5 juni 1987) in stemming gebracht. Deze werden door het Concilie aangenomen en door de paus bekrachtigd en gepromulgeerd. Hierop hield de paus tot de Concilievaders de toespraak H. Paus Paulus VI - Toespraak
Post Duos Menses
Sluiting van de Derde Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie
(21 november 1964).
In deze toespraak besteedt hij vooral aandacht aan de leer van het Concilie over de Kerk (nn. 2-19) en over de allerheiligste Maagd Maria (nn. 21-27), Sprekend over de Kerk gaat de paus uitvoerig in op de leer over het bisschopsambt, "het moeilijkste en het meest gedenkwaardige punt ... van deze geestelijke arbeid (van het Concilie)" (n. 5), Deze leer is, gelijk overigens de leer over de Kerk in het algemeen, een opportune aanvulling van het werk van het eerste Vaticaans concilie (nn. 2. 6). De traditionele leer omtrent het bisschopsambt is in niets gewijzigd. "Alleen, wat vroeger enkel in de praktijk beleefd werd, wordt nu ook uitgedrukt in een duidelijke leer" (n. 7). Het is verder een verheugend feit, "dat het hoogste, bijzondere en universele ambt, dat Christus de Heer aan Petrus verleende en dat overgaat op diens opvolgers, de pausen ... in het plechtige document, dat wij zo juist hebben gepromulgeerd, uitvoerig en herhaaldelijk wordt erkend en geëerd" (n. 9), "Het was ... van groot belang, dat deze voorrechten van het pausschap openlijk en duidelijk werden erkend op het ogenblik, dat de kwestie van het bisschoppelijk gezag in de Kerk moest worden uitgemaakt; en wel op een wijze, die liet uitkomen, dat dit gezag geenszins in tegenstelling, maar geheel in overeenstemming is met de macht van de plaatsbekleder van Christus en het hoofd van het bisschoppencollege, volgens het constitutieve recht van de Kerk" (n. 9),
De praktische consequenties van de leer over het bisschopsambt ziet de paus o.m. hierin, dat hij, na afloop van het Concilie, voor de uitwerking en toepassing van de Concilie-besluiten nog meer dan vroeger een beroep zal doen op de steun van de bisschoppen, van wie hij er meerderen te gelegener tijd zal ontbieden om hun advies te vragen (nn. 12-13).
In het tweede deel van zijn toespraak wijst de paus op de grote betekenis van het feit, dat de constitutie over de Kerk een geheel hoofdstuk wijdt aan de allerheiligste Maagd Maria. "Het is immers de eerste keer - en wij zeggen dit niet zonder diepe ontroering -, dat een Oecumenisch Concilie een zo uitgebreide synthese geeft van de katholieke leer omtrent de plaats van de heilige Maagd Maria in het mysterie van Christus en de Kerk" (n. 25). De leer over de Kerk vraagt noodzakelijk om een beschouwing over de allerheiligste Maagd, die "gelijk zo treffend is gezegd, 'het grootste deel, het beste deel, het voornaamste deel, het meest uitgelezen deel' van de Kerk uitmaakt" (n.26)' " ... de kennis van de ware katholieke leer omtrent de heilige Maagd Maria zal altijd een krachtig hulpmiddel zijn om het mysterie van Christus en de Kerk juist te verstaan" (n. 28).
Op grond van dit alles acht de paus het ogenblik gekomen om, overeenkomstig een wens van hem zelf en van talrijke Concilievaders, "juist bij deze publieke zitting plechtig een titel in te voeren ter ere van de heilige Maagd Maria, een titel, waarom men in verschillende delen van de katholieke wereld heeft gevraagd en die ons zo bijzonder aangenaam en dierbaar is, omdat hij met treffende beknoptheid de bevoorrechte plaats aangeeft, die, volgens dit Concilie de Moeder Gods in de Kerk inneemt" (n. 29). De paus roept dan Maria uit tot "Moeder van de Kerk, d.i. van heel het christenvolk, gelovigen zowel als herders" (n. 30). Het gaat hier over een titel, "waarmee de christelijke vroomheid reeds vertrouwd is. Het is juist de titel van Moeder, waaronder de gelovigen en de gehele Kerk zich bij voorkeur richten tot Maria. Deze titel behoort inderdaad tot de echte mariale vroomheid, omdat hij gebaseeerd is op de waardigheid zelf van Maria als Moeder van het mensgeworden Woord". H. Paus Paulus VI - Toespraak
Post Duos Menses
Sluiting van de Derde Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie
(21 november 1964)
De voornaamste bron van de betrekkingen tussen Maria en de Kerk is inderdaad Maria's goddelijke Moederschap
Bron: Ecclesia Docens 0714
Publicatiedatum: 21 november 1964
Laatst bewerkt: 31 augustus 2013