Tweede preek van P. Raniero Cantalamessa O.F.M. Cap. in deze Advent in aanwezigheid van Paus Benedictus XVI en de Romeinse Curie, gehouden op vrijdag 9 december 2011. Vanwege het belang van de gedachtengangen plaatsen we deze graag, ook al heeft de tekst niet de status van het in directe zin uit te gaan van het kerkelijk leergezag.
Andere preken in deze serie:
In deze meditatie zou ik willen spreken over de tweede grote evangelisatiegolf, die in de Kerkgeschiedenis gevolgd is op de ineenstorting van het Romeinse Rijk en de nieuwe vermenging van volken teweeggebracht door de invallen van de barbaren, om nogmaals te zien wat we daar vandaag concreet uit kunnen leren. Gezien de omvang van die periode in de geschiedenis en de bondigheid die van een prediking verwacht wordt, kan het niet meer zijn dan een reconstructie in vogelvlucht, zoals men zegt.
Op het ogenblik van het officiële einde van het Romeinse keizerrijk, in 476, toont Europa een nieuw gelaat. Er is geen keizerrijk meer, doch in de plaats daarvan zijn er vele barbaarse rijken. Grosso modo, is de toestand vertrekkend vanuit het noorden, de volgende: in de plaats van de Romeinse provincie Britannia vindt men Angelsen en Saksen, in de voormalige provincies van Gallië de Franken, ten oosten van de Rijn de Friezen en Alemannen, op het Iberisch schiereiland de Visigoten, in Italië de Ostrogoten, later de Longobarden, en in Noord-Afrika de Vandalen. In het oosten biedt het Byzantijnse keizerrijk nog weerstand.
De Kerk staat voor een beslissing die heel deze periode zal kenmerken: welke houding aannemen ten overstaan van deze nieuwe situatie? Het is niet onmiddellijk noch zonder scheuren dat de beslissing gevonden wordt die voor de Kerk de toekomst heeft geopend. Het was een beetje een herhaling van wat er gebeurde toen de Kerk zich van het Jodendom heeft losgemaakt om de heidenen in de Kerk op te nemen. De algemene verwarring van de christenen had haar hoogtepunt bereikt bij de plundering van Rome, in 410, door Alaric, koning van de Goten. Men dacht dat het einde van de wereld gekomen was, de wereld die zich met de Romeinse wereld identificeerde, en de Romeinse wereld met het christendom. De stem van de heilige Hiëronymus is het meest representatief voor deze algemene verwarring: “Wie had kunnen geloven, schreef hij, dat Rome, dat opgebouwd is op wereldwijde overwinningen, zou ineenstorten?” H. Hieronymus, Commentariorum in Ezechielem. III, 25, voorw.; CXXIII,15-16 Vgl. H. Hieronymus, Epistolarium. LX, 18; CXXVI,2.
Degene die vanuit intellectueel oogpunt, het meest heeft bijgedragen om het geloof in de nieuwe wereld uit te dragen, was Augustinus met zijn werk “H. Augustinus
De Civitate Dei
Over de Stad Gods ()”. Volgens zijn visie, een eerste filosofie van de geschiedenis, onderscheidt de stad van God zich van de stad der aarde; deze laatste wordt af en toe geïntegreerd door de stad van Satan (hier overdrijven we zijn gedachte een beetje). Wat hij verstaat onder stad van de aarde, is al wat betrekking heeft op politieke verwezenlijking, die van Rome inbegrepen. Dus, geen einde van de wereld, maar slechts het einde van een wereld!
Concreet, het is aan de paus van Rome dat de doorslaggevende opdracht zal toekomen om de godsdienst ontvankelijk te maken voor de nieuwe realiteit en de initiatieven te coördineren. De heilige Leo de Grote was zich sterk bewust dat het christelijke Rome het heidense Rome zou overleven, meer nog “het zal met zijn Goddelijke godsdienst veel langer voorgaan dan het met zijn aardse heerschappij heeft gedaan” H. Paus Leo I de Grote, Sermones. 82.
Beetje bij beetje begint de houding van de christenen tegenover de barbaarse volken te veranderen; deze laatsten worden niet meer beschouwd als minderwaardige wezens, niet in staat om beschaafd te worden, maar worden voortaan als mogelijke broeders in het geloof gezien. De barbaarse volken, die voordien als een permanente bedreiging beschouwd werden, worden in de ogen van de christenen een nieuw, uitgestrekt missioneringsgebied. Paulus had met de komst van Jezus Christus de afschaffing afgekondigd van het onderscheid van ras, godsdienst, cultuur en sociale klasse door te zeggen: “Dan is er geen sprake meer van heiden of jood, besnedene of onbesnedene, barbaar en onbeschaafde, van slaaf of vrije mens. Daar is alleen Christus, alles in allen” (Kol. 3, 11); maar wat een inspanning om deze revolutie gestalte te geven in de werkelijkheid van de geschiedenis! En niet alleen toen!
Ten overstaan van de barbaarse volken, moest de Kerk twee strijden leveren. De eerste tegen de ketterij van Arius. Een groot aantal barbaarse stammen, vooral de Goten, hadden voordat zij met hun overwinningen doorgedrongen waren tot het hart van het keizerrijk, in het Oosten contacten met het christendom en ze hadden dit in de Ariaanse versie – die toen in zwang was – opgenomen, vooral dank zij bisschop Wulfila (311-383) die onder hen werkzaam was en de Bijbel in het Gotisch vertaald had. Eens op Westers grondgebied, hadden zij deze ketterse versie van het christendom met zich meegebracht. Doch het arianisme had geen gecentraliseerde organisatie, noch een cultuur of theologie die vergelijkbaar is met die van de katholieken. In de loop van de 6e eeuw, hebben de barbaarse koninkrijken, het ene na het andere, het arianisme verlaten om het katholiek geloof aan te nemen, dank zij de inzet van enkele grote katholieke bisschoppen en schrijvers, maar soms ook door politieke berekening. Het concilie van Toledo in 589 was een beslissend moment. Met Leander van Sevilla als drijvende kracht, tekende dit concilie het einde van het Visigotische arianisme in Spanje en in bijna heel het Westen.
Deze strijd tegen het arianisme was echter niet nieuw. Die was veel vroeger begonnen, in 325. De echte nieuwe onderneming die de Kerk, na de ondergang van het Romeinse Keizerrijk voltooid had, was de evangelisatie van de heidenen. Die ging in twee richtingen: bij wijze van spreken, ad intra en ad extra, namelijk bij de volken van het oude keizerrijk en bij de volken die kort daarna op het toneel verschenen. Op het grondgebied van het oude keizerrijk - Italië en de provincies - had de Kerk zich tot dan bijna uitsluitend in de steden ingeplant. Het ging erom haar aanwezigheid uit te breiden op het platteland en in de dorpen. De term “heiden” komt, zoals men weet, van “pagus”- dorp, en heeft zijn huidige betekenis gekregen door het feit dat de evangelisatie van het platteland over het algemeen plaats gehad heeft lang na die van de steden.
Het zou zeker interessant zijn deze draad van evangelisatie te volgen die leidde tot het ontstaan en de ontwikkeling van het systeem der parochies, als onderverdeling van het bisdom, maar het doel dat ik mij gesteld heb, verplicht me mij te beperken tot die andere richting van evangelisatie, ad extra, bestemd om het Evangelie bij de barbaarse volken te brengen die zich gevestigd hadden op de eilanden van Europa en in Centraal Europa, met andere woorden in het Engeland, Nederland, Frankrijk en Duitsland van vandaag.
De bekering van de Merovingische koning Clovis, die zich in 498 of 499 door de bisschop van Reims, de heilige Rémi, in de kerstnacht had laten dopen, was een doorslaggevend moment in deze onderneming. Zo besliste hij, volgens de gebruiken van die tijd, niet alleen over de religieuze toekomst van het Frankische volk, maar ook over die van andere volken die hij veroverd had aan beide kanten van de Rijn. Op het ogenblik dat hij Clovis doopte, sprak bisschop Rémi de beroemde zin uit: “Mitis depone colla, Sigamber; adora quod incendisti, incende quod adorasti”: “Buig nederig het hoofd, Sigamber, aanbid wat ge hebt verbrand, en verbrand wat ge hebt aanbeden” H. Gregorius van Tours, Decem Libri Historiae - Historia Francorum. II, 31. Aan die gebeurtenis heeft Frankrijk zijn titel “oudste dochter van de Kerk” te danken.
De kerstening van het continent werd in de 9e eeuw beëindigd met bekering van de Slavische volken door de heiligen Cyrillus en Methodius. Deze volken kwamen in Oost-Europa het grondgebied innemen dat door vroegere migratiegolven verlaten was om zich naar het westen te verplaatsen.
De omstandigheden waarin de barbaren geëvangeliseerd werden, waren van een heel andere vorm dan degene die men gekend had met de Griekse en Romeinse wereld, toen het christendom tegenover een gecultiveerde, georganiseerde wereld stond met regels, wetten en gemeenschappelijke talen. Het stond bij wijze van spreken voor een cultuur waarmee men in dialoog kon treden, waarmee men zich kon confronteren. Nu diende men het hoofd te bieden aan twee opdrachten tegelijk: beschaven en evangeliseren. Leren lezen en schrijven en daarbij opleiden in de christelijke leer. De inculturatie diende zich aan in een nog nooit geziene vorm.
Het gigantische werk waarvan ik hier slechts enkele lijnen hebben kunnen schetsen, gebeurde met de medewerking van alle leden van de Kerk. In de eerste plaats, die van de paus, op wiens initiatief de evangelisatie van de Angelsen rechtstreeks terugging en die actief deelnam aan de evangelisatie van Duitsland waarmee de heilige Bonifatius begonnen was en aan die van de Slavische volken, ondernomen door de heiligen Cyrillus en Methodius; vervolgens die van de bisschoppen, van de pastoors, naarmate de lokale gemeenschappen vorm kregen en stabiel werden. Sommige vrouwen speelden ook een rol, een stille maar doorslaggevende rol. Achter de grote bekeringen van barbaarse koningen, ging dikwijls de invloed vooraf van hun respectievelijke echtgenote: de heilige Clothilde voor Clovis, de heilige Theodolinde voor de Longobardische koning Autaris, de katholieke echtgenote van koning Edwin die het christendom binnenbracht in het noorden van Engeland.
Maar de echte hoofdpersonen van de nieuwe evangelisatie van Europa na de invallen van de barbaren zijn de monniken. In het Westen, heeft het monnikendom dat er in de 4e eeuw begon, zich snel uitgebreid, doch in twee tijden en vanuit twee verschillende richtingen. De eerste golf vertrekt uit het zuiden en het midden van Gallië, vooral uit Lérins (410) en Auxerre (418) en dank zij de heilige Patrick, bereikt zij Ierland van waaruit heel het religieuze leven zal bevrucht worden. Vandaar gaat zij naar Schotland, met de heilige Colomba, stichter van Iona (521-597) en met de heilige Cuthbert van Lindisfarne (635-687) naar het noorden van Engeland, waar hij een christendom brengt en een monnikendom met eigen Keltische accenten.
De aanvang van de tweede monastieke golf, die de overhand zal krijgen en de verschillende vormen van westers monnikendom tot eenheid zal brengen, gaat terug op de heilige Benedictus (+ 547). Tot die golf behoren de monnik Augustinus en zijn gezellen, uitgezonden door de heilige paus Gregorius de Grote. Zij evangeliseren het zuiden van Engeland en brengen er een christendom van Romeins type dat het uiteindelijk zal halen op het Keltische en dat dit laatste in overeenstemming zal brengen met de rest van de christenheid, bijvoorbeeld betreffende de datum van Pasen.
Van de 5e tot de 8e eeuw, bedekt Europa zich letterlijk met kloosters, waarvan velen een rol van eerste rang zullen spelen in de vormgeving van het continent, in de religieuze vormgeving maar ook artistieke, culturele en agrarische. Terecht, werd de heilige Benedictus uitgeroepen tot Patroon van Europa en terecht heeft de Heilige Vader in 2005 Subiaco gekozen voor zijn magistrale Congregatie voor de Geloofsleer
Europas Cultuurcrisis
Lezing bij gelegenheid van de verlening van de St. Benedictus Prijs voor de bevordering van het leven en gezin in Europa
(1 april 2005).
Bijna alle grote evangeliserende monniken zijn uit de eerste van de twee genoemde stromingen gekomen, die van Ierland en Engeland terug naar het vasteland kwam. De meest representatieve namen zijn die van de heilige Colombanus (542-615) en de heilige Bonifatius (672-754). De eerste vertrok vanuit Luxeuil en evangeliseerde talrijke streken in het noorden van Gallië en stammen in Zuid-Duitsland, tot in Bobbio in Italië; de tweede die als evangelisator van Duitsland beschouwd wordt, strekte zijn missionaire activiteit uit tot in Friesland, het huidige Nederland. Op 11 maart 2009, wijdde de Heilige Vader Benedictus XVI één van zijn Paus Benedictus XVI - Audiëntie
H. Bonifatius
3e catechese in deze reeks over grote middeleeuwse kerkelijke auteurs
(11 maart 2009) aan hem, en legde de nadruk op de nauwe banden die hem met de bisschop van Rome verbond en op het beschavingswerk dat hij bij de volken leidde die hij evangeliseerde.
Als men hun leven leest, heeft men de indruk het missionair avontuur te herbeleven van de apostel Paulus: hetzelfde ongeduldige verlangen om het Evangelie bij ieder schepsel te brengen, dezelfde moed ten overstaan van alle soorten van gevaren of hindernissen, en voor de heilige Bonifatius en vele anderen, hetzelfde einde als martelaar.
De leemtes van deze grootschalige evangelisatie zijn wel bekend en het is precies de vergelijking met de heilige Paulus die de belangrijkste lacune in het licht stelt. De apostel waakte er bij zijn evangelisatie over om overal een Kerk te stichten die de continuïteit en ontwikkeling van het christenleven kon waarborgen. Door gebrek aan middelen en door de moeilijkheden om zich te bewegen in een samenleving die zich nog in het stadium bevindt van magma, waren die pioniers dikwijls niet in staat om de continuïteit van hun werk te waarborgen.
De barbaarse volken hadden de neiging slechts een deel toe te passen van het programma dat de heilige Remigius aan Clovis gegeven had: zij aanbaden wat zij verbrand hadden, en verbrandden niet wat zij aanbeden hadden. Een groot deel van hun afgodische en heidense bagage bleef en herrees bij de eerste gelegenheid. Het is als het spoor van sommige wegen in het woud: niet onderhouden en weinig bewandeld, worden ze al snel overwoekerd door de wildernis eromheen. Het enige werk van deze grote evangelisatoren dat het langst stand gehouden, is precies de stichting van een netwerk van kloosters; en met de heilige Augustinus in Engeland en de heilige Bonifatius in Duitsland, de oprichting van bisdommen en de synodes die daarna een waarborg zullen zijn voor de heropname van een meer duurzame en diepgaande evangelisatie.
Het ogenblik is nu gekomen om uit dit historisch kader een aanwijzing te halen voor vandaag. Wij bemerken vooreerst een zekere analogie tussen de tijd die we juist bezochten en de huidige situatie. In die tijd, ging de beweging van de volken van oost naar west, nu gaat ze van zuid naar noord. De Kerk, met haar leergezag, heeft ook toen gekozen voor haar actieveld: openstaan voor de nieuwe situatie en de nieuwe volken opnemen.
Het verschil is dat het vandaag geen heidense volken zijn of ketterse christenen die naar Europa komen, maar dikwijls volken die reeds een eigen godsdienst hebben, gestructureerd en zelfbewust. Het nieuwe is dus de dialoog, die niet tegengesteld is aan de evangelisatie, doch er de stijl van bepaalt. De zalige Johannes Paulus II spreekt zich in de encycliek “H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptoris Missio
Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht
(7 december 1990)” duidelijk uit over de blijvende waarde van de plicht tot missionering:
“De interreligieuze dialoog maakt deel uit van de evangeliserende zending van de Kerk. Begrepen als methode en als middel met het oog op wederzijdse kennis en verrijking, is hij geen belemmering voor de missie ad gentes, integendeel, hij is er bijzonder mee verbonden en is er uit een uiting van … In het licht van de heilseconomie, is de Kerk van mening dat er geen tegenstelling is tussen de verkondiging van Christus en de interreligieuze dialoog, maar voelt zij de noodzaak beide te coördineren in het kader van haar zending ad gentes. Deze twee elementen moeten namelijk innig met elkaar verbonden blijven en tezelfdertijd van elkaar onderscheiden, en daarom mogen ze niet verward worden, noch uitgebuit, noch voor gelijkwaardig gehouden alsof zij onderling uitwisselbaar zouden zijn” H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 55.
Wat in Europa gebeurde na de invallen van de barbaren, toont ons vooral het belang van het contemplatieve leven met het oog op de evangelisatie. Zie wat het Conciliedecreet “2e Vaticaans Concilie - Decreet
Ad Gentes Divinitus
Over de missie-activiteit van de Kerk
(7 december 1965)” aangaande de missionaire activiteit van de Kerk, hierover zegt:
“Bijzondere vermelding verdienen de verschillende pogingen om het contemplatieve leven ingang te doen vinden; sommigen beijveren zich hierbij om, met behoud van de wezenlijke elementen van de monastieke leefwijze, de zeer rijke traditie van hun orde in te planten, terwijl anderen terugkeren naar eenvoudiger vormen van het oude monnikenwezen; allen moeten echter ernstig streven naar een echte aanpassing aan de plaatselijke omstandigheden. Aangezien het contemplatieve leven tot de volheid van de aanwezigheid van de Kerk behoort, moet het overal in de jonge kerken worden ingevoerd.” 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 18.
Deze uitnodiging om met het oog op de evangelisatie, nieuwe vormen van monnikendom te zoeken die zich aan het oude monnikendom inspireren, is geen dode letter gebleven.
Eén van de vormen die aan deze wens beantwoordt, werd gerealiseerd door de Monastieke Fraterniteit van Jeruzalem, gekend als de monniken en monialen in de stad. Na twee jaar doorgebracht te hebben in de Saharawoestijn, alleen in het gezelschap van de Eucharistie en de Bijbel, heeft hun stichter, pater Pierre-Marie Delfieux, begrepen dat de grote geseculariseerde steden de woestijn zijn van nu. Op gang gekomen in Parijs, in 1975, op de dag van Allerheiligen, zijn deze fraterniteiten nu aanwezig in de meeste grote steden van Europa, Rome inbegrepen waar zij belast zijn met de kerk Trinità dei Monti. Hun charisma is te evangeliseren doorheen de schoonheid van kunst en liturgie. Hun habijt, hun levensstijl, eenvoudig en streng, de tijd die zij verdelen over werk en gebed, zijn die van het monastieke leven. Nieuw is hun vestiging in het midden van de steden - over het algemeen in oude kerken van grote artistieke waarde, en de samenwerking tussen mannelijke en vrouwelijke religieuzen op het vlak van de liturgie – wat hun wederzijdse onafhankelijkheid niet wegneemt op het vlak van woning en gezag. Het aantal bekeringen en het aantal christenen die teruggekeerd zijn tot het geloof, zijn op die plaatsen niet van de geringste.
En dan is er het klooster van Bose, in Italië, dat van een heel ander genre is, maar eveneens thuishoort in het gewemel van nieuwe monastieke vormen. En op oecumenisch vlak, hebben we het klooster van Taizé in Frankrijk, een voorbeeld van deze directe betrokkenheid van het contemplatieve leven op het werk van de evangelisatie.
Op 1 november 1982, heeft Johannes Paulus II in Avila, bij de ontvangst van een grote vertegenwoordiging van het vrouwelijk contemplatief leven, ook de mogelijkheid naar voor geschoven dat slotzusters zich directer engageren in het evangelisatiewerk:
“Uw kloosters – zei hij – zijn gemeenschappen van gebed te midden van christengemeenten, aan wie u hulp biedt, voedsel en hoop. Het zijn gewijde plaatsen en het zouden ook christelijke onthaalcentra kunnen zijn voor mensen, vooral jongeren, die dikwijls op zoek zijn naar een eenvoudig en transparant leven, in tegenstelling met wat hun door de consumptiemaatschappij wordt aangeboden.” H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de slotzusters van het klooster de Menswording, Avila (1 nov 1982), 4
Zijn oproep is niet in dovemansoren gebleven en wordt omgezet in originele initiatieven van vrouwelijk contemplatief leven die openstaan voor de evangelisatie. Eén ervan had de gelegenheid zich kenbaar te maken op het congres dat hier onlangs in het Vaticaan georganiseerd werd door de Pauselijke Raad voor de Nieuwe Evangelisatie. Al die nieuwe vormen vervangen de traditionele monastieke realiteit niet, waarvan vele ook centra zijn van spirituele uitstraling en evangelisatie, maar zij gaan aan hun zijde en verrijken ze.
Het volstaat niet dat er in de Kerk personen zijn die zich aan contemplatie wijden en anderen aan missionering; een synthese tussen beide is nodig in het leven van elke missionaris. Anders gezegd, het volstaat niet te bidden voor de missionarissen, het gebed van de missionarissen is nodig. De grote monniken die Europa na de invallen van de barbaren opnieuw geëvangeliseerd hebben, waren mannen die uit de stilte van de contemplatie traden en ernaar terugkeerden van zodra de omstandigheden het toelieten. Of beter, in hun hart, kwamen zij nooit helemaal uit het klooster. Zij pasten op voorhand de raad toe die Franciscus van Assisi aan zijn broeders gaf wanneer hij hen de wereld in stuurde: “Waar wij ook zijn, waar wij ook gaan, wij dragen onze cel met ons mee. Onze cel, is broeder lichaam, en onze ziel is de kluizenaar die in deze cel woont om tot God te bidden en te mediteren” Legenda Perugina, 80 (FF, 1636).
Wij hebben daarvan een voorbeeld dat nog meer gezag heeft. De dag was voor Jezus een bewonderenswaardige ineenvlechting van gebed en meditatie. Jezus bad niet alleen voordat Hij predikte, Hij bad om te weten wat Hij moest prediken, om uit het gebed de dingen te halen die Hij aan de wereld moest verkondigen: “Wat Ik dus verkondig, verkondig Ik zoals de Vader het Mij gezegd heeft” (Joh. 12, 50). Daarvan kwam het gezag dat Jezus had wanneer Hij sprak en dat op iedereen indruk maakte.
De nieuwe inspanningen voor de evangelisatie zijn aan twee gevaren blootgesteld. Het ene is inertie, luiheid, niets doen en alles door de anderen laten doen. Het andere is zich overgeven aan een koortsachtig en leeg menselijk activisme en uiteindelijk beetje bij beetje het contact verliezen met de bron en doeltreffendheid van het woord. Men zegt: “Maar hoe kan men daar rustig blijven bidden, wanneer zoveel noden onze aanwezigheid opeisen, hoe niet lopen wanneer het huis brandt?”. Het is waar, maar beelden we ons in wat er zou gebeuren indien de groep pompiers, ter plaatse gelopen om de brand te blussen, er zich rekenschap van geeft dat bij hun aankomst geen druppel water meer in hun voorraad is. Zo vergaat het ons, wanneer we ons haasten te preken zonder te bidden. Gebed is wezenlijk om te evangeliseren, want “christelijke prediking heeft niet als eerste zending een leer over te brengen maar het concrete leven”. Wie bidt zonder te spreken, evangeliseert meer dan wie spreekt zonder te bidden.
Eindigen wij met een gedachte die de liturgische tijd van deze dagen en het hoogfeest van de Onbevlekte Ontvangenis dat wij gisteren vierden, ons ingeeft. Op een dag vroeg een protestantse broeder mij tijdens een oecumenische dialoog, doch zonder polemiek, alleen om te begrijpen: “Waarom zeggen jullie, katholieken, dat Maria de ster van de evangelisatie is? Wat heeft Maria gedaan om zo een titel te verdienen?”. Deze vraag was voor mij de gelegenheid om daarover na te denken en ik heb niet lang op de diepe reden moeten wachten. Maria is de ster van de evangelisatie omdat Zij het Woord gedragen heeft, niet naar een of ander volk, maar naar heel de wereld!
Doch niet alleen daarom. Maria droeg het Woord in Haar schoot, niet op Haar lippen. Zij was van Christus vervuld, ook lichamelijk, en liet dit alleen reeds door Haar aanwezigheid uitstralen. Jezus straalde uit Haar ogen, uit Haar gelaat, uit heel Haar persoon. Wanneer iemand zich parfumeert, is het niet nodig dat het gezegd wordt, het volstaat naast die persoon te staan om er zich rekenschap van te geven en Maria, vooral in de tijd waarin Zij Hem in Haar schoot droeg, was vol van de geur van Jezus Christus.
Men kan zeggen dat Maria de eerste slotzuster van de Kerk was. Na Pinksteren, is Zij als het ware in het slot gegaan. Dank zij de brieven van de apostelen kennen wij talloze personen maar ook vele vrouwen uit de eerste christengemeenten. Op een zeker ogenblik spreekt men over een zekere Maria Vgl. Rom. 16, 6 , maar het is Zij niet. Over Maria, de Moeder van Jezus, niets. Zij verdwijnt in de diepste stilte. Maar wat heeft het voor Johannes betekend Haar bij zich te hebben toen hij het Evangelie schreef en wat kan het voor ons betekenen, Haar bij ons te hebben wanneer we hetzelfde Evangelie verkondigen! “De bloem van de Evangelies – schrijft Origines – is dat van Johannes, waarvan de diepe betekenis niet kan gevat worden door wie zijn hoofd niet op Jezus’ borst gelegd heeft en Maria niet van Hem tot moeder gekregen heeft” Origenes van Alexandrië, Commentaria in Ioannem. I, 6,23; SCh, 120, p. 70.
Maria is als eerste met deze tweede ziel of roeping in de Kerk begonnen - die van de verborgen en biddende ziel, naast de apostolische of actieve ziel. De traditionele icoon van de Hemelvaart, op de rechter muur van deze Redemptoris Mater – kapel, is er een heerlijke uitdrukking van. Maria staat recht, met open armen, in een gebedshouding. Rond Haar, de apostelen, ieder met een voet of hand omhoog, anders gezegd in beweging; zij vertegenwoordigen de actieve Kerk die op zending gaat, die spreekt en optreedt. Maria is onbeweeglijk, onder Jezus, op de plaats zelf waar Hij ten Hemel gestegen is, als om de herinnering aan Hem te bewaren en op Zijn terugkeer te wachten.
Besluiten wij met de slotwoorden van “H. Paus Paulus VI - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Evangelii Nuntiandi
Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld
(8 december 1975)” van Paulus VI, waar voor het eerst in een pauselijk document, de naam van Maria vergezeld is van de titel “Ster van de evangelisatie”:
“Op de morgen van Pinksteren, is Zij in het gebed voorgegaan aan het begin van de evangelisatie onder de werking van de Heilige Geest. Moge Zij de altijd nieuwe Ster van de evangelisatie zijn, die de Kerk, volgzaam aan de opdracht van haar Heer, moet bevorderen en voltrekken, vooral in deze moeilijke maar hoopvolle tijden!” H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 82.
Vert. Sorores Christi
Bron: zenit.org
Publicatiedatum: 9 december 2011
Laatst bewerkt: 29 augustus 2016