H. Paus Johannes Paulus II - 5 oktober 1979
Broeders in Christus!
Wanneer we de waarheid in liefde verkondigen, zullen wij zeker niet alle kritiek kunnen vermijden en zullen we ook niet iedereen kunnen behagen. Maar het is wel moeilijk te werken tot waarachtig heil voor iedereen. Wij zijn er in alle deemoed van overtuigd, dat God bij onze dienst aan de waarheid met ons is: “Want God heeft ons niet een geest van vrees gegeven, maar een geest van kracht, liefde en bezonnenheid” (2 Tim. 1, 7).
Een van de voornaamste rechten van de gelovigen is het woord van God in alle zuiverheid en ongeschondenheid te ontvangen, zoals het door het leergezag van de gehele Kerk, het authentieke leergezag van de bisschoppen van de katholieke Kerk, die in eenheid met de paus leren, is gegarandeerd. Geliefde broeders, wij kunnen ervan verzekerd zijn, dat de heilige Geest in onze verkondiging bijstaat, wanneer wij het universele leergezag absoluut trouw blijven.
In dit verband wil ik graag een uiterst belangrijk punt nog behandelen, dat ik onlangs nog benadrukt heb, toen ik voor een groep bisschoppen sprak, die hun ,ad-limina’-bezoek brachten:
“In de gemeenschap van de gelovigen – die steeds de katholieke eenheid met de bisschoppen en de apostolische Stoel moeten bewaren – bestaan er diepe geloofsinzichten. De heilige Geest verlicht voortdurend het verstand van de gelovigen met Zijn waarheid en verwarmt hun harten met Zijn liefde. Deze geloofsinzichten en deze ,sensus fidelium’ zijn niet onafhankelijk van het leerambt van de Kerk, die immers een instrument is van dezelfde heilige Geest en door Hem wordt ondersteund. Alleen wanneer de gelovigen door het woord van God gevoed worden, dat zuiver en volledig is overgeleverd, zullen hun eigen charismata volledige uitwerking hebben en vruchten voortbrengen. Wanneer het woord van God aan de gemeenschap in trouw verkondigd wordt en eveneens aanvaard wordt, brengt het vruchten van gerechtigheid en heiligheid van leven in overvloed voort. De kracht van de geloofsgemeenschap om het woord van God te verstaan en ernaar te leven hangt af van het volledig ontvangen van het ,deposium fidei’, het overgeleverde en vastgestelde geloofsgoed; en juist hiervoor is aan de Kerk een bijzonder apostolisch en pastoraal charisma geschonken. Het is een en dezelfde Geest van waarheid die de harten van de gelovigen leidt en die garant staat voor het leerambt van de herders der kudde.”