• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

TOT DE AMERIKAANSE BISSCHOPPEN TE CHICAGO

Dierbare broeders in onze Heer Jezus Christus!

Mag ik U op heel eenvoudige wijze vertellen hoe dankbaar ik U ben voor Uw uitnodiging tot een bezoek aan de Verenigde Staten. Het is voor mij een buitengewone vreugde dit gezoek af te leggen, en in het bijzonder om hier bij U te zijn.

Bij deze gelegenheid wil ik U niet alleen danken voor Uw invitatie, niet alleen voor alle voorbereidingen die U voor dit bezoek hebt getroffen, maar ook voor Uw broederlijke hulp bij het verkondigingswerk sinds het ogenblik van mijn verkiezing tot paus. Ik ben U dankbaar voor Uw dienst aan het heilige volk van God, voor Uw trouw aan Christus, onze Heer, en voor Uw eenheid met mijn voorgangers en met mij in de Kerk en in het bisschoppencollege.

Ik wil op dit ogenblik gaarne openlijk mijn diep respect betuigen voor de lange traditie van trouw die de Amerikaanse hiërarchie heeft betuigd aan de Apostolische Stoel. In de loop van de twee eeuwen heeft deze traditie Uw gelovigen gestrekt, Uw apostolaat geloofwaardig doen zijn en de gehele Kerk verrijkt. (...)

Maar dit is nog meer een uur van kerkelijke eenheid en broederlijke liefde. Ik kom tot U als een medebroeder in het bisschopsambt: een medebroeder die, zoals U, de verwachtingen en de uitdagingen van een lokale Kerk heeft leren kennen, die binnen de structuren van een bisdom heeft gewerkt en die in de organen van een bisschoppenconferentie heeft meegewerkt; iemand, die de vreugdevolle ervaring beleefd heeft van collegialiteit in een oecumenisch concilie, zoals dat wordt uitgeoefend door de bisschoppen tezamen met hem die deze collegiale vergadering voorzit en door deze vergadering tegelijkertijd wordt erkend als “herder van de gehele Kerk”, bekleed met “de volledige, hoogste en universele macht over de Kerk” Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22. Ik kom tot U als iemand, die door zijn deelname aan de bisschoppensynode persoonlijk gesterkt en verrijkt is, die steun en hulp ondervond van de broederlijke deelname en openheid van de Amerikaanse bisschoppen, die naar Polen reisden om hun solidariteit met de Kerk in mijn vaderland te betuigen. Ik kom tot U als iemand die diepe geestelijke troost voor zijn pastorale werkzaamheid gevonden heeft in de bemoediging door de paus in Rome, in gemeenschap met wie en onder wiens leiding ik het volk van God gediend heb, vooral in de bemoediging door Paulus VI, die ik niet alleen beschouwde als hoofd van het bisschoppencollege, maar ook als mijn eigen geestelijke vader. En vandaag kom ik, in het teken van deze collegialiteit alsook van een geheimvol plan van Gods voorzienigheid, al Uw broeder in Jezus tot U als de opvolger van de heilige Petrus op de bisschopzetel van Rome en daarom als opperherder van de gehele Kerk.

Vanuit mijn persoonlijke pastorale verantwoordelijkheid en vanuit onze gezamenlijke pastorale verantwoordelijkheid voor het volk van God in de Verenigde Staten wil ik U in Uw dienst aan het geloof sterken en U steunen in Uw afzonderlijke alsook in Uw gemeenschappelijke pastorale werkzaamheden, wanneer ik U aanmoedig in de heiligheid en waarheid van onze Heer Jezus Christus standvastig te zijn. En in U wil ik Jezus Christus eren, de herder en bisschop van onze zielen Vgl. 1 Pt. 2, 25 .

Aangezien wij weten dat wij ertoe geroepen zijn herders van de kudde te zijn, zijn we er ons van bewust dat wij ons zelf deemoedige dienaren van het Evangelie moeten tonen. Onze leiding zal slechts vruchtbaar zijn naarmate ons leerling-zijn echt is, naar mate de bergrede ons leven inspireert, naarmate de gelovigen in ons echt vriendelijkheid, eenvoud van levenswijze en algehele liefde vinden, zoals zij die verwachten. Wanner wij door goddelijke opdracht de verplichtingen van de wet van Christus moeten oproepen, dan weten wij dat de oproep van de heilige Paulus vooral op onszelf betrekking heeft: “Bekleedt u met de nieuwe mens, die naar Gods beeld is geschapen in ware gerechtigheid en heiligheid” (Ef. 4, 24).

De heiligheid van onze persoonlijke betrekking is inderdaad de voorwaarde voor onze vruchtbare dienst als bisschoppen van de Kerk. Onze eenheid met Jezus Christus bepaalt de geloofwaardigheid van ons getuigenis voor het Evangelie en de bovennatuurlijke werking van onze arbeid. Wij kunnen de “ondoorgrondelijke rijkdom van Christus” (Ef. 3, 8) slechts dan met overtuiging verkondigen, wanneer wij trouw blijven aan de liefde en de vriendschap van Jezus, wanneer wij blijven leven in het geloof aan de Zoon van God.

God heeft de Amerikaanse hiërarchie in de afgelopen jaren een groot geschenk gegeven: de zaligverklaring van Johannes Nepomuk Neumann. Een Amerikaanse bisschop wordt door de katholieke Kerk officiëel als een voorbeeldige dienaar van het Evangelie en herder van het volk Gods beschouwd, en wel vooral vanwege zijn grote liefde voor Christus. Bij de zaligverklaring stelde Paulus VI de vraag: Wat is de betekenis van deze buitengewone gebeurtenis, de betekenis van deze zaligverklaring?” En hij antwoorde: “Het is de vierring van de heiligheid.” Deze heiligheid was in de broederlijke liefde tot uitdrukking gekomen, in de pastorale zorg en in de ijverige dienst van hem die bisschop van een bisdom en een ware leerling van Christus is geweest. Tijdens de zaligverklaring zei Paulus VI voorts: “Onze viering van heden is inderdaad een heiligheidsviering. Tegelijkertijd is zij voor de Kerk, voor de Verenigde Staten, voor de wereld een profetisch vooruitgelopen op een vernieuwing van de liefde: de liefde tot God, de liefde tot de naaste.” Als bisschoppen zijn wij ertoe geroepen de profetische taak van de liefde, én dus van heiligheid, in de Kerk te verwezenlijken.

Onder de leiding van de heilige Geest moeten wij er allen diep van overtuigd zijn, dat heiligheid de eerste plaats in ons leven en in onze dienst inneemt. In dit verband erkennen wij als bisschoppen de onmetelijke waarde van het gebed: van het liturgische gebed van de Kerk, ons gezamenlijk gebed en ons persoonlijk gebed. In de laatste tijd hebben velen van U ervaren dat de praktijk om samen met Uw broeders in het bisschopsambt retraites te houden, inderdaad een steun betekent voor deze heiligheid die uit de waarheid geboren is. Moge God U in deze initiatieven sterken, zodat U – ieder van U en U allen tezamen – Uw taak kunt vervullen als een teken van heiligheid, dat Gods volk wordt geboden op hun pelgrimstocht naar de Vader. Weest zelf, zoals de heilige Johannes Neumann, ook profetische voorboden van heiligheid! De gelovigen hebben bisschoppen nodig, die zij bij hun streven naar heiligheid als ieders kunnen beschouwen, bisschoppen die in hun eigen leven op profetische wijze de bereiking van het doel trachten te anticiperen, waartoe zij de gelovigen willen leiden.

De heilige Paulus wijst op de betrekking die er bestaat tussen gerechtigheid en heiligheid met de waarheid Vgl. Ef. 4, 24 . Jezus zelf vraagt de Vader in het hogepriesterlijk gebed de leerlingen door de waarheid te heiligen: en Hij voegt eraan toe: “Uw Woord is waarheid” (Joh. 17, 17). En Hij zegt verder, dat Hij zich zelf voor de leerlingen heiligt, opdat ook zij in waarheid geheiligd zijn. Jezus heiligt zich zelf, zodat ook de leerlingen geheiligd, “afgezonderd” kunnen zijn, doordat Hij hun meedeelde wat Hij zelf was: de waarheid. Jezus sprak tot de Vader: “Ik heb hun Uw woord gegeven” - “Uw woord is waarheid” (Joh. 17, 14.17).

Het heilige woord, dat waarheid is, wordt de leerlingen door Jezus gegeven. Dit woord is aan de Kerk als een heilige erfenis toevertrouwd, maar pas nadat Hij Zijn Kerk door de kracht van de heilige Geest het bijzondere charisma had ingeplant om dit Woord van God onverkort te bewaren en door te geven.

Met grote wijsheid heeft paus Johannes XXIII het Tweede Vaticaans Concilie bijeengeroepen. Hij interpreteerde de tekenen van de tijd en kwam tot het besef dat men thans een pastoraal concilie nodig had, een concilie dat de grote herderlijke liefde en zorgzaamheid van Jezus Christus, de Goede Herder van zijn volk, moest weerspiegelen. Maar hij wist ook, dat een pastoraal concilie, als het werkelijk vruchtbaar wilde zijn, een hechte basis in het leergezag moest hebben. En juist om deze reden, omdat het woord van God de enige basis voor elk pastoraal initiatief is, stelde Johannes XXIII bij de opening van het Concilie op 11 oktober 1962 vast: “Het grote verlangen van het Oecumenische Concilie is dit: dat de heilige erfenis van de leer van Christus nog krachtdadiger bewaard en onderricht wordt.” H. Paus Johannes XXIII, Toespraak, Openingstoespraak Tweede Vaticaans Concilie, Gaudet Mater Ecclesia (11 okt 1962)

Op deze wijze heiligde Jezus in onze tijd opnieuw Zijn leerlingen door de waarheid; en Hij deed dit door middel van een oecumenisch concilie; door de kracht van de heilige Geest droeg Hij het woord van de Vader over op nieuwe generaties. Wil Johannes XXIII als doel van het Concilie beschouwde, is voor mij ook het doel van deze na-concilaire tijd.

Daarom heb ik bij mijn eerste ontmoeting met Amerikaanse bisschoppen bij hun ,adlimina’-bezoek van november 1978 vastgesteld: “Dit is dan de diepst hoop voor alle herders van de Kerk in Amerika, evenals voor alle herders van de wereldkerk: dat de heilige erfenis van Christus’ leer nog krachtdadiger wordt bewaard en onderricht.” In Gods woord ligt de redding van de wereld. Door de verkondiging van Gods woord blijft de Heer in en door Zijn Kerk Zijn leerlingen heiligen, doordat Hij hen de waarheid doet kennen die Hij zelf is.

Om deze reden beklemtoont dit Vaticaans Concilie de taak van de bisschop bij de verkondiging van de volle waarheid van het Evangelie en de verkondiging van het “onverkorte geheim van Christus” 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 12. Deze eis heeft Paulus VI tot opbouw van de Kerk voortdurend herhaald. Paus Johannes Paulus I heeft haar nog op de dag van zijn overlijden uitdrukkelijk verkondigd en ook ik heb haar in mijn eigen pontificaat vak bekrachtigd. En ik ben zeker, dat en Uw opvolgers deze leer zullen blijven vertegenwoordigen, totdat Christus wederkomt in heerlijkheid.

Tussen de geschriften die Paulus VI mij heeft nagelaten, bevindt zich een brief die een bisschop hem kort na zijn benoeming heeft geschreven. Het is een bijzonder mooie brief; in de vorm van een besluit bevat deze brief een duidelijke bevestiging van de rol van de bisschop bij het bewaren en het onderrichten van het christelijk geloofsgoed, bij de verkondiging van het onverkorte geheim van Christus. Vanwege de schitterende inzichten die dit schrijven biedt, wil ik U een deel hiervan voorlezen.

Daar waar hij Paulus VI en zijn opvolgers gehoorzaamheid en trouw betuigt, schrijft de bisschop: Ik heb besloten:

  • trouw en constant te zijn in de verkondiging van het evangelie van Christus;
  • de inhoud van het geloof volledig en onverkort te behouden, zoals deze door de apostelen is overgeleverd en door de Kerk overal en altijd werd beleden.

Vervolgens deelt de bisschop met dezelfde duidelijkheid aan Paulus VI mee, dat hij met de hulp van de almachtige God besloten is,

  • de Kerk op te bouwen als het Lichaam van Christus en met haar door Uw persoon verbonden te blijven alsook door het gehele bisschoppencollege onder het gezag van de opvolger van de heilige apostel Petrus;
  • in naam van de Heer de amen, de vreemden en alle noodlijdenden warmte en meeleven te betuigen;
  • de schapen te zoeken die verdwaald zijn en hen naar de kudde van de Heer terug te voeren;
  • onderbroken voor het volk van God te bidden en de hoger verplichtingen van het priesterschap zodanig te vervullen, dat geen aanleiding tot afkeuring gegeven wordt.”

Dit is dus het opbouwende getuigenis van een bisschop een Amerikaanse bisschop, over de bisschoppelijke dienst in heiligheid en waarheid.

De taak voor onze tijd – en voor iedere tijd van de Kerk – is de Boodschap van het Evangelie helemaal in het middelpunt van het leven der mensen te plaatsen, zodat hij in de volle waarheid van hun menselijkheid, hun verlossing en hun kindschap in Jezus Christus kunnen leven en rijk worden aan gerechtigheid en heiligheid waarheid”

In de uitoefening van Uw dienst aan de waarheid hebt U als bisschoppen van de Verenigde Staten gezamenlijk door verklaringen en herderlijke brieven Uw gelovigen het woord van God verkondigd, waarbij U hen hebt gewezen op de betekenis van dit woord voor het dagelijkse leven en zijn kracht voor bemoediging en heil en hen tegelijk de eisen voorgehouden hebt de bij dit woord behoren. Drie jaar geleden hebt U dit op bijzondere wijze gedaan door Uw herderlijke schrijven met de prachtige titel “het leven in Jezus Christus”. Deze brief, waardoor U Uw gelovigen de dienst der waarheid hebt aangeboden, bevat een aantal punten waarop ik nu nader wil ingaan. Met deelneming, begrip en liefde hebt U een boodschap overgebracht, die verbonden is met de Openbaring en het geheim van he geloof. Met grote pastorale warmte hebt U ook gesproken over Gods liefde, over het wezen van de mens en over de zonde, evenals over de betekenis van de verlossing en van het leven in Christus. U hebt gesproken van het woord van God, dat zich richt tot ieder mens afzonderlijk, tot het gezin, de maatschappij en de naties. U hebt gesproken over gerechtigheid en vrede, over de liefde, waarheid en vriendschap. U hebt ook gesproken over enkele speciale vragen, die het morele leven van de christen betreffen: het morele leven in zijn individuele alsook in zijn sociale opzichten.

U hebt daarbij uitvoering gesproken over de plicht van de Kerk om de haar toevertrouwde opdracht trouw te blijven. En juist daarom hebt U bepaalde themata vermeld, die een duidelijke bekrachtiging nodig hadden, omdat de katholieke leer hieromtrent in twijfel werd getrokken, werd verloochend of in praktijk overtreden. U hebt veelvuldig de rechtten van de mens en de waardigheid van de mens naar voren geschoven evenals de weergaloze waardigheid van de mens van alle rassen en volkeren en U hebt daarbij verklaard, dat “rassenstrijd en discriminatie tot de hardnekkigste en ergste kwalen van ons land behoren”. U hebt met alle nadruk de onderdrukking van de zwakken, de uitbuiting van de weerlozen, de verspilling van goederen en voorraden, de voortdurende voorbereiding op de oorlog, de onrechtvaardige sociale structuren en politieke maatregelen verworpen evenals alle soort misdaad van het individu tegen anderen en tegen de natuur. Met de helderheid van de evangelies, met het begrip van herders en met de liefde van Christus hebt U de kwestie van de onontbindbaarheid van het huwelijk aangesneden en hieromtrent terecht vastgesteld: “De band tussen de man en de vrouw die zich in een christelijk huwelijk verenigd hebben, is een onontbindbaar en onherroepelijk als Gods liefde voor Zijn volk en Christus’ liefde voor Zijn Kerk.”

Terwijl U de schoonheid van het huwelijk voor het voetlicht plaatst, hebt U zich terecht gekeerd tegen de ideologie van contraceptie en tegen de voorbehoedshandeling zelf, zoals de encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Humanae Vitae
Het menselijk leven en geboorteregelingen
(25 juli 1968)
gedaan had. En ook ik zelf bevestig heden uitdrukkelijk met dezelfde overtuiging als Paulus VI de leer van deze encycliek, die mijn voorganger “krachtens de opdracht die ons door Christus is toevertrouwd” afgekondigd heeft. Bij de beschrijving van de geslachtelijke eenheid tussen de echtelieden als een bijzondere uitdrukkingsvorm van hun liefdesband hebt U terecht vastgesteld: “Geslachtsverkeer is slechts binnen het huwelijk een moreel en menswaardig goed; buiten de echt is zij verkeerd.”

Als “mannen met de boodschap van de waarheid en de kracht van God” (2 Kor. 6, 7), als gevolmachtigde leraars van Gods wet en als begripvolle herders hebt U terecht geschreven: “Homoseksuele praktijk is... in tegenstelling tot homoseksuele aanleg immoreel.” Door de duidelijkheid van deze waarheid hebt U een voorbeeld gegeven van de werkelijke liefde van Christus; U hebt die mensen niet teleurgesteld die wegens hun homoseksualiteit aan zware morele problemen ten prooi zij, zoals wel het geval geweest zou zijn, wanneer U in naam van begrip en meeleven of uit welke andere grond ook valse verwachtingen gewekt zou hebben. U hebt veeleer broederlijke liefde betoond, omdat U hun de echte waardigheid, die echte menselijke waardigheid van hen getoond hebt, die van de Kerk van Christus de leiding verwachten, die uit het licht van Gods woord komt.

Ook hebt U getuigenis van de waarheid afgelegd en gegeven, en daarmee een dienst aan de hele mensheid verricht, toen U de leer van het concilie: “Vanaf het ogenblik van de ontvangenis moet het leven uiterst zorgvuldig worden beschermd” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 51 aangegrepen hebt en het recht op leven en de onschendbaarheid van ieder menselijk leven, inclusief het leven van de ongeboren, hebt bekrachtigd. U hebt het duidelijk gezegd: “Zulke onschuldige, ongeboren kinderen doden is een onuitsprekelijke misdaad... Hun recht op leven moet door de wet erkend en volledig beschermd worden.”

En zoals U de ongeborenen in de waarheid van hun bestaan hebt verdedigd, zo duidelijk bent U ook opgekomen voor de oude mensen, toen U vaststelde: “Euthanasie of doden uit medelijden... is een zwaar moreel kwaad... Zulk een doden is niet te verenigen met het respect voor de waardigheid van de mens en de achting voor het leven.”

In Uw pastorale zorgen voor de mensen en hun behoeften, inclusief woning, opvoeding, gezondheidszorg, werkgelegenheid alsook rechtspraak, hebt U verder getuigenis gegeven van de bijzondere waarde die alle terreinen van het menselijk leven hebben. U hebt namelijk verkondigd, dat de Kerk de mensen nooit in de steek zal laten, ook niet in hun aardse behoeften, omdat zij de mensheid naar het heil en het eeuwige leven leidt. Omdat de grootste daad van trouw van de kant van de Kerk tegenover de mensheid en haar “fundamentele opgave... in alle tijdperken en vooral in het onze is om de blik van de mensen, het bewustzijn en de ervaring van de gehele mensheid te richten op het geheim Gods” H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 10, hebt U derhalve terecht gewezen op dimensie van het eeuwige leven. Door deze proclamatie van het eeuwige leven geven wij onze gevolgen sterk motief top hoop tegen de aanvallen van het materialisme, tegen de onbeteugelde secularisatie alsook tegen morele onverschilligheid.

Het bewijs van Uw echte pastoraal verantwoordelijkheidsbesef is ook door enkele bisschoppen afzonderlijk in hun dienst als herders van lokale kerken geleverd. Als bewijs van waardering voor de auteurs wil ik twee korte voorbeelden van herderlijke brieven memoreren, die in de Verenigde Staten zijn gepubliceerd. Zij zijn allebei voorbeelden van verantwoorde pastorale initiatieven. Een ervan behandelt de kwestie van het racisme en stelt dat krachtig aan de kaak. De andere heeft betrekking op de homoseksualiteit en behandelt het thema, zoals het past, met helderheid en grote pastorale liefde en dient op deze wijze werkelijk de waarheid evenals degenen die deze bevrijdende waarheid zoeken.

Broeders in Christus!

Wanneer we de waarheid in liefde verkondigen, zullen wij zeker niet alle kritiek kunnen vermijden en zullen we ook niet iedereen kunnen behagen. Maar het is wel moeilijk te werken tot waarachtig heil voor iedereen. Wij zijn er in alle deemoed van overtuigd, dat God bij onze dienst aan de waarheid met ons is: “Want God heeft ons niet een geest van vrees gegeven, maar een geest van kracht, liefde en bezonnenheid” (2 Tim. 1, 7).

Een van de voornaamste rechten van de gelovigen is het woord van God in alle zuiverheid en ongeschondenheid te ontvangen, zoals het door het leergezag van de gehele Kerk, het authentieke leergezag van de bisschoppen van de katholieke Kerk, die in eenheid met de paus leren, is gegarandeerd. Geliefde broeders, wij kunnen ervan verzekerd zijn, dat de heilige Geest in onze verkondiging bijstaat, wanneer wij het universele leergezag absoluut trouw blijven.

In dit verband wil ik graag een uiterst belangrijk punt nog behandelen, dat ik onlangs nog benadrukt heb, toen ik voor een groep bisschoppen sprak, die hun ,ad-limina’-bezoek brachten:

In de gemeenschap van de gelovigen – die steeds de katholieke eenheid met de bisschoppen en de apostolische Stoel moeten bewaren – bestaan er diepe geloofsinzichten. De heilige Geest verlicht voortdurend het verstand van de gelovigen met Zijn waarheid en verwarmt hun harten met Zijn liefde. Deze geloofsinzichten en deze ,sensus fidelium’ zijn niet onafhankelijk van het leerambt van de Kerk, die immers een instrument is van dezelfde heilige Geest en door Hem wordt ondersteund. Alleen wanneer de gelovigen door het woord van God gevoed worden, dat zuiver en volledig is overgeleverd, zullen hun eigen charismata volledige uitwerking hebben en vruchten voortbrengen. Wanneer het woord van God aan de gemeenschap in trouw verkondigd wordt en eveneens aanvaard wordt, brengt het vruchten van gerechtigheid en heiligheid van leven in overvloed voort. De kracht van de geloofsgemeenschap om het woord van God te verstaan en ernaar te leven hangt af van het volledig ontvangen van het ,deposium fidei’, het overgeleverde en vastgestelde geloofsgoed; en juist hiervoor is aan de Kerk een bijzonder apostolisch en pastoraal charisma geschonken. Het is een en dezelfde Geest van waarheid die de harten van de gelovigen leidt en die garant staat voor het leerambt van de herders der kudde.”

Een van de voornaamste waarheden, waarvan wij de nederige broeders zijn, is de leer van eenheid van de Kerk, die eenheid die in het menselijke gezicht van de Kerk verduisterd wordt door iedere vorm van zonde, maar die onverwoestbaar in de katholieke Kerk voorbestaat. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 2 Het besef zondaars te zijn, roept ons voortdurend op tot bekering. De wil van Christus spoort ons aan om ernstig en met volharding te werken aan de eenheid met alle christelijk broeders, waarbij wij ons ervan bewustzijn, dat de eenheid die wij nastreven een eenheid is van volmaakt geloof, een eenheid in waarheid en liefde. Wij moeten samen bidden en nadenken, maar weten, dat de intercommunie tussen gescheiden christenen geen antwoord is op de oproep van Christus tot volkomen eenheid. Met Gods hulp willen wij het werk voortzetten om nederig en vastbesloten de werkelijke hinderpalen die nog bestaan uit de weg te ruimen en aldus de volledige eenheid in het geloof herstellen, die de voorwaarde is voor een gemeenschappelijke Eucharistie Paus Johannes Paulus II, toespraak van 4 mei 1979. De opdracht van het Oecumenische Concilie raakt ieder van ons; daarom schrijft Paulus VI ook in zijn testament en spoort hij ons aan: “Zei het werk van toenadering tot onze gescheiden broeders voort met veel begrip, veel geduld, grote liefde, maar zonder daarbij van de ware katholieke leer af te wijken,”
Als bisschoppen, als dienaars van de waarheid, zijn wij ook geroepen dienaars van de eenheid in de gemeenschap van de Kerk te zijn. In de gemeenschap van heiligheid worden ook wij zelf, zoals ik hierboven reeds gezegd heb, tot bekering opgeroepen, zodat wij met overtuigende kracht de boodschap van Jezus kunnen prediken: “Ons komt een bijzonder opdracht toe het sacrament van verzoening te behoeden, zodat wij en onze gelovigen in trouw aan een goddelijk gebod in het diepste binnenset van ons bestaan mogen ervaren, dat de “genade de zonde overtroffen heeft” (Rom. 5, 20). Ook ik bevestig de profetische oproep van Paulus VI, de bisschoppen aandrong hun priesters te helpen, opdat zij “verstaan hoe nauw zij in het sacrament van de boete met de Verlosser bij het werk van de bekering meewerken” Paus Paulus VI, toespraak 20 april 1978. In dit verband bevestig ik hernieuwd de normen van het document “Sacramentum poenitentiae”, die met zo grote wijsheid de kerkelijke dimensie van het boetesacrament benadrukken en de precieze grenzen van en algemene absolute aangeven, juist zoals Paulus VI dit in zijn ,ad-limina’-toespraak tot de Amerikaanse bisschoppen heeft gedaan.

Bekering is de wezenlijke voorwaarde voor die eenheid met God, die haar diepst uitdrukkingsvorm vindt in de Eucharistie. De eenheid met Christus in de Eucharistie veronderstelt, van onze kant, dat ons hart zich bekeerd heeft, dat het zuiver is. Dit is een zeker een voornaam deel van onze prediking aan de mensen. In mijn encycliek heb ik getracht dit met de volgende woorden tot uitdrukking te brengen: “Christus, die tot de eucharistische maaltijd uitnodigt, is steeds dezelfde Christus, die tot boete aanspoort, die het ,bekeert u’ herhaalt. Zonder deze voortdurende en steeds weer nieuwe pogingen tot bekering zou de deelname aan de Eucharistie beroofd zijn van de volle verlossingskracht...” H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 20. Gezien een wijdverbreid verschijnsel van onze tijd, namelijk dat vele van onze gelovigen die tot het grote getal der commucanten behoren, slechts gering gebruik maken van de biecht, moeten wij ook met nadruk verklaren, dat de persoonlijke ontmoeting met de vergevende persoonlijke ontmoeting met de vergevende Jezus in het sacrament van verzoening een dor God geschonken middel is, dat in ons hart en in de gemeenten het bewustzijn van de zonde in haar voortdurende en tragische werkelijkheid levend houdt en door het handelen van Jezus en de kracht van de heilige Geest steeds weer opnieuw vruchten van bekering in gerechtigheid en heiligheid van leven voortbrengt. Door dit sacrament worden wij in vurigheid, gesterkt in onze plannen en opgericht door goddelijke bemoediging.

Als geroepen leiders van een gemeenschap van lofprijzing en gebed is ons de bijzondere vreugde geschonken de heilige Eucharistie op te dragen en de gelovigen hun roeping als paasvolk met de vreugdekreet van het ,alleleuia’ te ontsluiten. Wij willen steeds voor ogen houden, dat de waarde van iedere liturgische ontwikkeling en de werkzaamheid van ieder liturgische teken het volgende belangrijke grondbeginsel veronderstelt: katholieke liturgie is op God gericht en wil voor alles in eenheid met Christus “aanbidding van de goddelijke majesteit zijn Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 33. De gelovigen zijn uiterst gevoelig – zij bezitten hiervoor een bovennatuurlijk zintuig – voor eerbied bij alle liturgisch handelen, zelfs bij alles wat met het geheim van de Eucharistie samenhangt. In diep geloof begrijpen onze christenen, dat de Eucharistie – zowel binnen als buiten de mis – het Lichaam en het Bloed van Jezus Christus is en daarom een verering verdient, die de levende God, Hem alléén, past.

Als dienaars van een gemeenschap van dienst mogen wij de waarheid verkondigen van de eenheid van Christus met de ledenmaten van Zijn Lichaam, de Kerk. Daarom bevelen wij iedere dienst aan, die in Zijn Naam aan Zijn broeders en zusters wordt bewezen Vgl. Mt. 25, 45 . In een gemeenschap van getuigenis en verkondiging moet ons getuigenis helder en onberispelijk zijn. in dit opzicht zijn de katholieke pers en de andere sociale communicatiemedia ertoe opgeroepen een bijzondere taak van grote betekenis in dienst aan de waarheid en liefde op zich te nemen. De bedoeling die de Kerk heeft bij het gebruikmaken en vorderen van deze media is verbonden met haar zending tot evangelisatie en tot dienst aan de mensheid; de Kerk hoopt, door de media de verheven boodschap van het Evangelie nog effectiever te kunnen verkondigen.

Iedere lokale Kerk die U voorzit en dient, is verder een gemeenschap die op het woord van God is gegrondvest en dank zij de waarheid van dit woord handelt. In trouw aan de gemeenschap met de universele Kerk vinden de lokale kerken steeds duidelijker hun eigen identiteit en verrijking. Dat alles vereist echter, dat de individuele kerken geheel en al open blijven staan voor de universele Kerk.

Dit is het geheim dat wij vandaag vieren, wanneer wij de heiligheid, de waarheid en de eenheid van onze dienst als bisschoppen verkondigen.

Geliefde broeders!

Onze dienst maakt ons verantwoordelijk tegenover Christus en Zijn Kerk. Jezus Christus, “de Opperherder” (1 Pt. 5, 4), heeft ons lief en ondersteunt ons. Hij levert ons het woord van Zijn Vader over en heiligt ons in de waarheid, zodat ieder van ons wederom van onze christenen kan zeggen: ,,Voor hen heilig Ik Mij, opdat ook zij in waarheid geheiligd zijn” (Joh. 17, 19).

Wij willen bidden om goede priesterroepingen en deze met bijzondere ijver trachten te wekken en te kweken, zodat de zielzorg ook voor de komende generaties door de dienst der priesters verzekerd is. Ik vraag U op ouders en gezinnen, priesters, ordegeestelijken en leken een beroep te doen zich te verenigen in de vervulling van deze verantwoordelijke opgave, die voor de gehele gemeenschap van levensbetekenis is. De jeugdigen zelf echter willen wij de gehele aantrekkingskracht van de navolging van Christus en de genereuze aanname van Zijn uitnodiging voor ogen houden.

Aangezien wij zelf dagelijks de gerechtigheid en heiligheid nastreven, die uit de waarheid geboren wordt, willen wij kijken naar Maria, de Moeder van Jezus, de koningin van de apostelen en oorzaak van onze vreugde. Mogen de heilige Franciscus Xaverius Cabrini, de heilige Elisabeth Seton en de heilige Johannes Nepomuk Neumann voor U bidden en voor alle mensen, die U naar Uw roeping moet dienen in heiligheid en waarheid alsook in de eenheid van Christus en Zijn Kerk.

"Geliefde broeders! Genade zij met allen, die Jezus Christus onze Heer met onwrikbare liefde beminnen” (Ef. 6, 24).

Document

Naam: TOT DE AMERIKAANSE BISSCHOPPEN TE CHICAGO
Soort: H. Paus Johannes Paulus II - Toespraak
Auteur: H. Paus Johannes Paulus II
Datum: 5 oktober 1979
Copyrights: © 1980, Stichting Verkondiging, Roermond
Vert. Past. Chr. van Buijtenen, pr.
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test