H. Paus Paulus VI - 8 december 1974
Verschijnselen van ontrouw aan de heilige Geest, die hier en daar opkomen in de Kerk en haar helaas van binnenuit bedreigen, lijken heden al even gevaarlijk. Het is wel zo dat zij die in dit proces de hand hebben en zij die er het slachtoffer van zijn, in werkelijkheid niet zo talrijk zijn, als men gaat vergelijken met de overgrote meerderheid van de gelovigen; ze maken er nochtans wel aanspraak op binnen de Kerk te blijven met hetzelfde recht en mogelijkheid van spreken en doen zoals de anderen; met het gevolg dat hier tegen de eenheid van de Kerk wordt ingegaan. Zij willen niet erkennen dat de Kerk uit twee elementen bestaat - een menselijk en een goddelijk - en dat zij hierin gelijkt op het mysterie van het mensgeworden Woord, dat haar voortbrengt 'als gemeenschap van geloof, van hoop en liefde hier op aarde belichaamd in een zichtbaar bouwwerk' door wiens bemiddeling Christus 'waarheid en genade over allen uitgiet' 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8; zij komen in verweer tegen de hiërarchie, alsof elke daad van dergelijk verzet zou bijdragen tot de ontdekking van de waarheid over de Kerk en alsof men zo eerst zou kunnen te weten komen, hoe Christus haar bedoeld heeft. Zij trekken de plicht tot gehoorzaamheid aan het Gezag dat door de Verlosser is gewild, in twijfel. Zij klagen de herders van de Kerk aan, niet zozeer vanwege datgene wat zij doen of de wijze waarop, maar eenvoudigweg, omdat zij - naar hun zeggen - de beschermers zouden zijn van een systeem - het kerkelijk apparaat - dat in tegenspraak zou zijn met wat Christus heeft gewild. Zo stichten zij verwarring in de hele gemeenschap; de resultaten daarvan brengen ze dan onder in dialectische theorieën, die met de Geest van Christus niets van doen hebben. Zij gebruiken wel woorden van het Evangelie, maar zij verdraaien hun betekenis. Het is met grote droefheid dat wij deze stand van zaken constateren, ook al gaat het - zoals we reeds gezegd hebben - slechts om een zeer kleine kring, als men vergelijkt met het grote aantal trouwe christenen. Maar wij ontkomen niet aan de noodzaak om met dezelfde beslistheid als de H. Paulus op te treden tegen een dergelijke manier van doen, die trouweloos is en niet rechtvaardig. We doen beroep op alle christenen van goede wil, dat ze zich niet laten beïnvloeden of op een dwaalspoor laten brengen door de aanhoudende druk van deze medebroeders die helaas het spoor bijster zijn, maar die wij niettemin steeds in gebed gedenken en die ons nauw aan het hart liggen.