H. Paus Paulus VI - 8 december 1974
Die plicht tot verzoening gaat alle gelovigen persoonlijk aan; wanneer ze niet gebeurt, zou zelfs het offer dat zij aan God willen brengen, zonder uitwerking blijven. Vgl. Mt. 5,23. vv. Want de verzoening onder elkaar deelt in de innerlijke kracht van het offer zelf en vormt daarmee samen de énige offerande die God welgevallig is. Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Preek over het Evangelie volgens Mattheüs, In Matthaeum Homilia. 16, 9: PG 57, 250 Vgl. H. Isidorus van Pelusium, Epistulae. 4, 111: PG 78, 1178 Vgl. H. Nicolas Cabasilas, Expl. div. Lit.. 26, 2: Sources Chret., 4bis, blz. 171 Opdat aan deze opgave verder zou worden voldaan en omdat verzoening - die alhoewel ze zich in de binnenkamer van het hart voltrekt - ook openbaar karakter bezit, zoals de kruisdood van Christus zelf waaruit ze voortvloeit, daarom heeft de Heer 'het ambt van de verzoening' (2 Kor. 5,18) overgedragen aan de Apostelen en aan hun opvolgers, de herders van de Kerk. Daarom zijn deze 'als het ware bekleed met de persoon van Christus' H. Cyrillus van Alexandrië, In Epist. II ad Cor.. PG 74, 943 D en zijn ze blijvend belast met de opdracht 'hun kudde op te bouwen in waarheid en heiligheid". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 27