• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
II

Zonder aarzelen mag worden gezegd, dat het in de huidige omstandigheden veel moeilijker is dan vroeger om deze zo noodzakelijke en dringende hoofdtaak tot uitvoering te brengen.

Inderdaad was de uitoefening van het bisschopsambt vrij gemakkelijk, toen de Kerk haar leven met dat van de maatschappij deelde, invloed uitoefende op de cultuur en een aandeel had in de denk- en uitdrukkingswijzen ervan; thans moeten wij er ons op toeleggen de geloofsleer in de volheid van haar zin en draagwijdte te bewaren en haar tegelijk zó te verkondigen, dat zij de geest en het hart van de mensen raakt. Niemand heeft beter deze verantwoordelijkheid weergegeven dan onze voorganger Johannes XXIII in zijn openingstoespraak van het Concilie: 'Volgens het vurig verlangen van alle oprechte voorstanders van de christelijke, de katholieke en apostolische zaak moet deze leer beter en dieper worden gekend en de mensen moeten er sterker van doordrongen en erin gevormd worden; men moet deze veilige en onveranderlijke leer, waaraan men een trouwe onderdanigheid dient te bewijzen, op zo'n manier onderzoeken en verklaren, dat zij aan onze tijd wordt aangepast. De substantie zelf van het geloof of de waarheden van onze eerbiedwaardige leer dienen onderscheiden te worden van de wijze waarop zij worden geformuleerd, waarbij men echter dezelfde zin en betekenis moet behouden. Waar het nodig is, zal immers aan deze formulering zeer veel tijd en geduld besteed moeten worden; men zal die methoden voor de uiteenzetting van de leer moeten aanwenden die het meest overeenstemmen met het leerambt, dat overwegend een pastoraal karakter draagt'. H. Paus Johannes XXIII, Toespraak, Openingstoespraak Tweede Vaticaans Concilie, Gaudet Mater Ecclesia (11 okt 1962), 30

Bij de huidige crisis van het menselijk spreken en denken dient elke bisschop in zijn bisdom, elke synode en bisschoppenconferentie er nauwlettend op toe te zien, dat deze noodzakelijke arbeid nooit te kort doet aan de waarheid en aan de continuïteit van de geloofsleer. Met name moeten wij erover waken, dat Gods plan niet door een willekeurige oordeelskeuze tot menselijke maat wordt herleid, noch dat de verkondiging van zijn woord wordt beperkt tot dat wat onze oren ervan willen horen met uitsluiting, langs volkomen natuurlijke weg, van wat niet met de huidige smaak in overeenstemming is. 'Maar ook al zouden wijzelf' - aldus de heilige apostel Paulus - 'of een engel uit de hemel u een evangelie verkondigen dat afwijkt van wat wij u hebben verkondigd, hij zij vervloekt!' (Gal. 1, 8)

Want niet wij oordelen Gods woord, maar dit woord oordeelt ons en laat zien, hoezeer wij ons aan onze tijd conformeren. 'Het tekort van de christenen, ook van hen wier functie het is te prediken, zal in de Kerk nooit een reden mogen zijn om het absoluut karakter van het woord af te zwakken. Het scherp van het zwaard Vgl. Hebr. 4, 12 Vgl. Openb. 1, 16 Vgl. Openb. 2, 16 zal daaraan nooit mogen afstompen. Nooit zal zij anders over de heiligheid, maagdelijkheid, armoede en gehoorzaamheid kunnen spreken als Christus'. Hans Urs von Balthasar, Das Ganze im Fragment. Einsiedeln, Benziger, 1963, p. 296

Laten we er meteen het volgende aan toevoegen: ongetwijfeld heeft sociologisch onderzoek zijn nut om ons de plaatselijke mentaliteit te doen kennen, de zorgen en behoeften van hen aan wie wij Gods woord prediken en de weerstand daartegen van het moderne denken, voor zover dit stelt, dat er buiten de wetenschap geen geldige vorm van weten bestaat; maar de resultaten van zulk onderzoek kunnen op zichzelf nooit een beslissend waarheidscriterium vormen.

Intussen mogen we niet voorbijgaan aan de problemen die een gelovige zich heden ten dage ziet gesteld, wanneer hij zijn geloofsinzicht wil verdiepen. Wij moeten hier niet naar luisteren om de gegrondheid ervan in twijfel te trekken of om de eisen ervan te ontkennen, maar om recht te doen aan de rechtmatige verlangens ervan op het terrein dat het onze is, dat van het geloof. Dat geldt voor de grondvragen van de huidige mens over zijn oorsprong, over de zin van het leven, over het geluk waarnaar hij verlangt en over de toekomst van de mensheid. Maar dat geldt niet minder voor de vragen die de geleerden, historici, psychologen en sociologen, heden ten dage stellen en die ons uitdagen de blijde boodschap van Christus de Verlosser in de geïncarneerde transcendentie ervan beter te gaan verkondigen: deze boodschap is niet met de ontdekkingen van de mens in strijd, maar zij verheft hem tot het plan van de goddelijke werkelijkheid, zodat hij, op nog stamelende en beginnende, maar wel degelijk al werkelijke wijze, deel krijgt aan het liefdes geheim dat volgens de apostel 'alle kennis te boven gaat'. (Ef. 3, 19)

Hen die in de Kerk de zware taak hebben om de onpeilbare rijkdom van dit geheim te verdiepen, met name de theologen en exegeten, willen wij hierbij aanmoedigen en steunen, opdat zij hun werk in trouw aan de hoofdstroom van de christelijke overlevering voortzetten. Relatio Commissionis in Synodo Episcoporum constitutae, Roma, ott. 1967, pp. 10-11 Onlangs heeft men dit zeer juist tot uitdrukking gebracht: 'Theologie als geloofswetenschap kan haar plaats alleen maar hebben in de Kerk als gemeenschap van gelovigen. Als de theologie haar uitgangspunt ontkent en haar plaats anders ziet, verliest zij haar fundament en haar object. De door het Concilie benadrukte godsdienstvrijheid, die op de vrijheid van het geweten berust, geldt voor de persoonlijke geloofsbeslissing, maar heeft niets te maken met het bepalen van wat inhoud en opdracht van de goddelijke openbaring is'. Cfr. Dichiarazione dei Vescovi tedeschi, Fulda, 27 dicembre 1968, in «Herder Korrespondenz», Friburgo in Brisgovia, genn. 1969, p. 75 Evenzo vormt het gebruik van de menswetenschappen in de hermeneutiek een onderzoekingswijze van het openbaringsgegeven, maar dit laatste kan niet tot de analyses ervan worden herleid, aangezien het ze zowel naar oorsprong als inhoud overstijgt.

Na een Concilie dat met de beste verworvenheden van Bijbelwetenschap en theologie werd voorbereid, blijft nog zeer veel werk te doen, met name ter verdieping van de theologie van de Kerk en ter uitwerking van een christelijke antropologie die op de hoogte staat van de ontwikkeling van de menswetenschappen en van de vragen die deze aan het geloofsbegrip stellen. Wie van ons ziet niet in, hoe belangrijk dit werk is en welke specifieke eisen dit stelt, en wie begrijpt niet, dat er tastend te werk zal moeten worden gegaan? Maar gezien de ravage die thans in het Christenvolk wordt aangericht door de verspreiding van gevaarlijke stellingen of van opvattingen die tot geloofsverwarring leiden, is het onze plicht er met het Concilie aan te herinneren, dat de echte theologie 'steunt op het geschreven woord van God, samen met de heilige overlevering, als op haar blijvende grondslag'. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 24

Zeergeliefde broeders, laten wij ons niet tot zwijgen brengen uit angst voor kritiek die hoe dan ook mogelijk blijft en soms ook niet zonder grond is. Hoe noodzakelijk het ambt van de theologen ook is, niet aan de geleerden heeft God de zending toevertrouwd het geloof van de Kerk waarachtig uit te leggen: deze taak staat in het leven van het volk geplant waarvoor de bisschoppen jegens God verantwoordelijk zijn. Hun komt het toe dit volk te verkondigen, wat God heeft bevolen te geloven.

Van elk van ons vraagt dit veel moed; want al worden we in het kader van bisschoppensynodes en -conferenties door de gemeenschappelijke uitoefening van deze verantwoordelijkheid gesteund, het gaat niettemin om een persoonlijke, beslist onvervreemdbare verantwoordelijkheid waarin antwoord moet worden gegeven op de onmiddellijke, alledaagse behoeften van het volk van God. Het is thans niet het ogenblik om, zoals sommigen ons zouden willen doen geloven, ons af te vragen, of het wel nuttig, verstandig of nodig is om te spreken, maar veeleer om de middelen te gebruiken teneinde ons te doen verstaan. Tot ons bisschoppen zijn immers de woorden gericht die Paulus tot Timóteüs sprak: 'Ik bezweer u voor het aanschijn van God en van Christus Jezus, die levenden en doden zal oordelen, bij zijn verschijning en bij zijn koningschap: verkondig het woord, dring aan te pas en te onpas, weerleg, berisp, bemoedig, in één woord, geef onderricht met groot geduld. Want er komt een tijd dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen. Omdat hun de oren jeuken, zullen zij zich een menigte leraars aanschaffen naar eigen smaak. En zij zullen het oor afwenden van de waarheid om zich te keren tot de mythen. Maar gij, blijf nuchter bij dit alles, draag uw lijden, doe het werk van een evangelist, wijd u geheel aan de dienst'. (2 Tim. 4, 1-5).

Document

Naam: QUINQUE IAM ANNI
Bij de vijfde verjaardag van de sluiting van Vaticanum II
Soort: H. Paus Paulus VI - Apostolische Exhortatie
Auteur: H. Paus Paulus VI
Datum: 8 december 1970
Copyrights: © 1971, Archief van Kerken, 26e jrg, pag. 240-247
Bewerkt: 6 juli 2020

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test