In de tekst van
de brief aan de Christenen van Efeze treffen wij een
tweede dimensie aan van de analogie, die in haar geheel moet dienen om het "diepzinnige geheim" te openbaren. Het is
een symbolische dimensie. Als de liefde van God voor de mens, voor het uitverkoren volk van Israël, door de profeten wordt voorgesteld als de liefde van de bruidegom voor de bruid, drukt deze analogie "het bruidskarakter" uit en het goddelijke en niet menselijke karakter van de liefde van God: "Hij die u gemaakt heeft is uw man... die de God van heel de aarde wordt genoemd" (
Jes. 54, 5). Hetzelfde wordt ook van de bruidsliefde van Christus, de Verlosser, gezegd: "zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven" (
Joh. 3, 16). Het gaat dus om de liefde van God die uitgedrukt is door middel van de verlossing welke Christus bewerkt heeft. Volgens de brief van Paulus "lijkt" deze liefde op de huwelijkliefde van de menselijke echtgenoten, maar zij is natuurlijk niet daaraan "gelijk". De analogie sluit immers een gelijkenis in, terwijl zij tegelijk een passende marge van ongelijkheid overlaat.
Dat is gemakkelijk op te merken als wij kijken naar de figuur van de "bruid". Volgens
de brief aan de Christenen van Efeze is de bruid de Kerk, zoals voor de profeten Israël de bruid was; het is
een collectief subject en geen
afzonderlijke persoon. Dit collectieve subject is het volk Gods ofwel een gemeenschap die uit vele personen, zowel mannen als vrouwen, is samengesteld. "Christus heeft de Kerk liefgehad" juist als de gemeenschap, als volk Gods; en tegelijkertijd heeft Hij in deze Kerk, welke in dezelfde tekst ook zijn "lichaam" wordt genoemd,
Vgl. Ef. 5, 23
iedere afzonderlijke persoon liefgehad. Christus heeft immers allen verlost, zonder uitzondering, iedere man en iedere vrouw. In de verlossing uit zich juist deze liefde van God en komt het bruidskarakter ervan in de geschiedenis van de mens en de wereld tot vervulling.
Christus is binnengetreden in deze geschiedenis en blijft daarin als de Bruidegom die "zichzelf gegeven heeft". "Geven" wil zeggen "een oprechte gave worden" op de meest volledige en radicale wijze: "Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze" (
Joh. 15, 13).
Zo gezien zijn alle mensen -
zowel vrouwen als mannen - door middel van de Kerk
geroepen "de Bruid" te zijn van Christus, de Verlosser van de wereld. Op deze wijze wordt "bruid-zijn", en dus het "vrouwelijke", symbool van al wat "menselijk" is, overeenkomstig de woorden van Paulus: "Er is geen man en vrouw; want allen zijt gij één in Christus Jezus" (
Gal. 3, 28).
Vanuit taalkundig gezichtspunt kan men zeggen dat de analogie van de bruidsliefde volgens
de brief aan de Christenen van Efeze datgene wat "mannelijk" is terugbrengt tot wat "vrouwelijk" is, aangezien ook de mannen, als leden van de Kerk, begrepen zijn in het begrip "Bruid". En dat kan niet verbazen daar de apostel om zijn zending in Christus en de Kerk uit te drukken spreekt van de "kinderen om wie hij barensweeën doorstaat."
Vgl. Gal. 4, 19
In het kader van wat "menselijk" is, van wat menselijk persoon is,
verschillen "de mannelijkheid" en "de vrouwelijkheid" van elkaar en
vullen zij elkaar tegelijk aan en verklaren zij elkaar. Dat is ook het geval in de grote analogie van de "Bruid" in
de brief aan de Christenen van Efeze. In de Kerk is iedere mens – man en vrouw – de "Bruid", voor zover hij de liefde van Christus, de Verlosser, ten geschenke ontvangt, alsmede voor zover hij ernaar streeft dit geschenk te beantwoorden met de gave van zijn eigen persoon.
Christus is de Bruidegom. Hierin wordt de waarheid uitgedrukt over de liefde van God, die "het eerst heeft liefgehad"
Vgl. 1 Joh. 4, 19
en met de gave welke voortgekomen is uit deze bruidsliefde voor de mens, alle menselijke verwachtingen overtroffen heeft: Hij beminde "tot het uiterste toe."
Vgl. Joh. 13, 1
De Bruidegom – de Zoon die als God één in wezen is met de Vader – is zoon van Maria geworden, "Mensenzoon", ware mens, man.
Het symbool van de Bruidegom is van mannelijke aard. In dit mannelijke symbool wordt het menselijke karakter uitgebeeld van de liefde, waarin God zijn goddelijke liefde voor Israël, voor de Kerk, voor alle mensen, uitgedrukt heeft. Overwegend wat de Evangeliën zeggen over de houding van Christus tegenover de vrouwen, kunnen wij besluiten dat Hij als man, zoon van Israël, de waardigheid van de "dochters van Abraham"
Vgl. Lc. 13, 16
openbaarde, de waardigheid die de vrouw vanaf het "begin" bezit, evenzeer als de man. Tegelijk deed Christus heel de oorspronkelijkheid die de vrouw van de man onderscheidt, heel de rijkdom die haar in het mysterie van de schepping geschonken is, uitkomen. In de houding van Christus jegens de vrouwen is op voorbeeldige wijze verwerkelijkt wat de tekst van
de brief aan de Christenen van Efeze uitdrukt met het begrip "bruidegom". Juist omdat de goddelijke liefde van Christus liefde van een bruidegom is, is zij het paradigma model en het voorbeeld voor alle menselijke liefde, in het bijzonder voor de liefde van de mannen.