H. Paus Johannes Paulus II - 15 augustus 1988
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft in de Kerk het bewustzijn van de algemeenheid van het priesterschap vernieuwd. In het Nieuwe Verbond is er één priester: Christus. Aan dit ene priesterschap hebben alle gedoopten deel, zowel mannen als vrouwen, voor zover zij "zichzelf als een levende, heilige en aan God welgevallige offergave aanbieden, Vgl. Rom. 12, 1
overal voor Christus getuigenis afleggen en tot verantwoording bereid zijn tegenover degenen die hun rekenschap vragen van hun hoop op eeuwig leven.” Vgl. 1 Pt. 3, 15
Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 De algemene deelname aan het offer van Christus, waarin de Verlosser aan de Vader de gehele wereld en in het bijzonder de mensheid aangeboden heeft, maakt dat allen in de Kerk "een koninklijk geslacht van priesters" zijn, (Apok. 5, 10) Vgl. 1 Pt. 2, 9
d.w.z. deelhebben niet alleen aan de priesterlijke maar ook aan de profetische en Koninklijke zending van Christus, de Messias. Deze deelname bepaalt bovendien de organische vereniging van de Kerk, als volk Gods, met Christus. Daarin drukt zich tegelijk het "diepzinnige geheim" van de brief aan de Christenen van Efeze uit: de Bruid verenigd met haar Bruidegom; verenigd omdat zij leeft van zijn leven; verenigd omdat zij deelt in zijn drievoudige zending tria munera Christi; verenigd op zodanige wijze dat zij de onuitsprekelijke gave van de liefde van de Bruidegom, de Verlosser van de wereld, beantwoordt met "een oprechte gave" van zichzelf. Dit betreft allen in de Kerk, de vrouwen zowel als de mannen, en vanzelfsprekend ook degenen die deelhebben aan het "ambtelijk priesterschap," Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 dat het karakter heeft van een dienst.
In het kader van het "diepzinnige geheim" van Christus en van de Kerk zijn allen geroepen om – als een bruid – met de gave van hun leven te antwoorden op de onuitsprekelijke gave van de liefde van Christus, die als Verlosser van de wereld de enige Bruidegom van de Kerk is. In het "koninklijk priesterschap", dat algemeen is, drukt zich tegelijkertijd de gave van de Bruid uit.
Dat is van fundamenteel belang om de Kerk in haar eigen wezen te begrijpen en om te voorkomen dat men op de Kerk – ook voor zover zij een "instelling" is die samengesteld is uit mensen en in de geschiedenis staat – maatstaven om haar te begrijpen en te beoordelen overbrengt die niet haar natuur aangaan. Ook al heeft de Kerk een "hiërarchische" structuur, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 18-27 toch is deze structuur geheel gericht op de heiligheid van de ledematen van Christus. En de heiligheid wordt gemeten volgens het "diepzinnige geheim" waarin de Bruid de gave van de Bruidegom beantwoordt met de gave van de liefde en dit doet "in de Heilige Geest", want "Gods liefde is in ons hart uitgestort door de Heilige Geest die ons werd geschonken" (Rom. 5, 5). De leer van heel de traditie bevestigend heeft het Tweede Vaticaans Concilie eraan herinnerd dat in de hiërarchie van de heiligheid juist de "vrouw", Maria van Nazareth, het ‘beeld’ van de Kerk is. Zij "gaat" allen "voor" op de weg naar de heiligheid; in haar persoon "heeft de Kerk reeds de volmaaktheid bereikt, waardoor ze vlek nog rimpel vertoont.” Vgl. Ef. 5, 27
Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 63.65 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Moeder van de Verlosser, Redemptoris Mater (25 mrt 1987), 2-6 In deze zin kan men zeggen dat de Kerk tegelijk "mariaal" en "apostolisch-petrinisch" is. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de kardinalen en de prelaten van de Romeinse Curie (22 dec 1987), 3. ”dit mariale kenmerk is evenzeer – zo niet nog meer – fundamenteel en karakteristiek voor de Kerk als het apostolische en petrinische kenmerk, waarmee het diep verbonden is...de mariale dimensie van de Kerk gaat aan de petrinische vooraf, ook al is zij hiermee nauw verbonden en vult zij deze aan. Maria, de Onbevlekte, gaat vóór ieder ander en vanzelfsprekend voor Petrus en de apostelen: niet alleen omdat Petrus en de apostelen, die voortkomen uit de menigte van het menselijke geslacht welke onder de zonde geboren wordt, deel uitmaken van de Kerk enkel ‘sancta ex peccatoribus’, maar ook omdat hun drievoudige munus geen ander doel heeft dan het vormen van de Kerk in het ideaal van heiligheid dat reeds vooraf gevormd en afgebeeld is in Maria. Zoals een hedendaags theoloog goed verwoord heeft: Maria is ‘koningin van de apostelen, zonder aanspraak te maken op de apostolische macht. Zij heeft iets anders en meer.’ (H.U. von Balthasar, ‘neue Klarstellungen’) ...”
Vanaf de eerst tijden van de geschiedenis van de Kerk waren er – naast de mannen – talrijke vrouwen door wie het antwoord van de Bruid op de verlossende liefde van de Bruidegom volledig uitdrukkingskracht verwierf. Als eersten zien wij de vrouwen die Jezus persoonlijk ontmoet hadden, Hem gevolgd waren en na zijn heengaan samen met de apostelen "volharden in het gebed" in het cenakel van Jeruzalem tot aan de dag van Pinksteren.
Op die dag sprak de Heilige Geest door "zonen en dochters" van het volk Gods en werd wat door de profeet Joël was aangekondigd, vervuld. Vgl. Hand. 2, 17
Die vrouwen en vervolgens nog anderen hadden een actief en belangrijk aandeel in het leven van de Oerkerk, in de opbouw vanaf de grondslagen van de eerste christengemeenschap – en van de volgende gemeenschappen - door middel van hun eigen charisma’s en veelvormige diensten. De geschriften van apostelen vermelden hun namen zoals Febe, "diakones van de gemeente te Kenchreae", Vgl. Rom. 16, 1
Prisca met haar man Aquila, Vgl. 2 Tim. 4, 19
Evodia en Syntyche, Vgl. Fil. 4, 2
Maria, Tryfena, Persis, Tryfosa. Vgl. Rom. 16, 6.12
De apostel spreekt van hun "moeiten" voor Christus: deze wijzen op de verschillende gebieden van de apostolische diensten van de Kerk, te beginnen bij de "huiskerk". Hierin immers gaat het "ongeveinsde geloof" over van de moeder op de kinderen en op de kleinkinderen, zoals precies het geval was in het huis van Timoteüs. Vgl. 2 Tim. 1, 5
Dat herhaalt zich in de loop der eeuwen, van geslacht op geslacht, zoals de geschiedenis van de Kerk bewijst. De Kerk heeft inderdaad de waardigheid en de roeping van de vrouw verdedigd en lof en dank uitgedrukt voor de vrouwen die – trouw aan het Evangelie – in iedere tijd deelgenomen hebben aan de apostolische zending van heel het volk Gods.
Het gaat om heilige martelaressen, maagden, moeders van gezinnen die moedig getuigd hebben van hun geloof en door hun kinderen in de geest van het Evangelie op te voeden het geloof en de traditie van de Kerk doorgegeven hebben. In ieder tijdvak en in ieder land vinden wij talrijke "sterke" vrouwen Vgl. Spr. 31, 10
– die – ondanks vervolgingen, moeilijkheden en discriminaties – deelgenomen hebben aan de zending van de Kerk. Het volstaat hier te vermelden: Monica, de moeder van Augustinus, Marcrina, Olga van Kiev, Mathilde van Toscana, Hedwig van Silezië en Hedwig van Krakau, Elisabeth van Thüringen, Birgitta van Zweden, Jeanne d'Arc, Rosa van Lima, Elisabeth Seton en Mary Ward.
Het getuigenis en de werken van christelijke vrouwen hebben belangrijke weerslag gehad zowel op het leven van de Kerk als op dat van de maatschappij. Gesterkt door hun vereniging met Christus hebben de heilige vrouwen ook bij ernstige maatschappelijke discriminaties op "vrije wijze" gehandeld. Een dergelijke vereniging en zo’n vrijheid die in God geworteld is, verklaren bij voorbeeld de grote werken van de heilige Catharina van Siëna in het leven van de Kerk en van de heilige Teresia van Jezus in het monastieke leven.
Ook in onze dagen blijft de Kerk zich verrijken met het getuigenis van de talrijke vrouwen die hun roeping tot heiligheid verwerkelijken. De heilige vrouwen zijn een belichaming van het vrouwelijk ideaal, maar zij zijn ook een model voor alle Christenen, een voorbeeld van de "navolging van Christus", een voorbeeld van de wijze, waarop de Bruid in liefde beantwoordt aan de liefde van de Bruidegom.