
Paus Benedictus XVI - 5 april 2006
Dierbare broeders en zusters,
in de nieuwe serie van catecheses die we enkele weken geleden zijn begonnen, willen we de oorsprong van de Kerk beschouwen, om het oorspronkelijke plan van Jezus te verstaan, en zo te begrijpen wat het wezenlijke van de Kerk is, wat blijvend is in de wisseling der tijden. We willen zo ook het waarom begrijpen van ons zijn in de Kerk, en hoe wij ons moeten inzetten om dat aan het begin van een nieuw christelijk millennium te beleven.
Maar er is vervolgens een tweede aspect. Deze nauwe band met de Geest doet onze menselijkheid met heel haar zwakheid niet te niet, en zo kent de gemeenschap van de leerlingen van meet af aan niet alleen de vreugde van de heilige Geest, de genade van de waarheid en de liefde, maar ook de beproeving, die vooral bestaat uit de tegenstellingen met betrekking tot de geloofswaarheid, en de daaruit voortkomende scheuren in de communio. Zoals de gemeenschap in liefde van meet af aan bestaat en er tot aan het einde zal zijn Vgl. 1 Joh. 1, 1. vv , zo is er helaas ook van meet af aan de verdeeldheid. Het moet ons niet verwonderen dat deze ook vandaag de dag bestaat: “Zij zijn uit ons midden voortgekomen, maar zij behoorden niet werkelijk tot ons. Hadden zij tot ons behoord, dan waren zij bij ons gebleven; maar het moest duidelijk worden dat zij geen van allen bij ons horen” (1 Joh. 2, 19). Er bestaat dus altijd het gevaar om, in de wisselvalligheden van de wereld en ook door de zwakheden van de Kerk, het geloof te verliezen, en zo ook om de liefde en de broederlijkheid te verliezen. Het is dan ook voor ieder die gelooft in de Kerk van de liefde, en die in haar wil leven, een welomschreven plicht om dit gevaar te onderkennen, en te aanvaarden dat er geen gemeenschap, geen communio mogelijk is met wie zich gedistantieerd heeft van de leer van het heil Vgl. 2 Joh. 9-11 .
Maar het gezin van de kinderen van God heeft, om in de eenheid en de vrede te kunnen leven, iemand nodig die het bewaart in de waarheid, en die het met wijze en gezagvolle onderscheiding leidt: dat te doen is nu juist de roeping van het ambt van de apostelen. En hier komen we bij een belangrijk punt. De Kerk is helemaal van de Geest, maar heeft een structuur, de apostolische successie, waaraan de verantwoordelijkheid toekomt te waarborgen dat de Kerk in de waarheid blijft, die Christus heeft geschonken en waaruit ook het vermogen tot liefhebben voortkomt.
De Apostelen en hun opvolgers zijn dus de behoeders en de gezagvolle getuigen van het erfgoed van de waarheid dat aan de Kerk is toevertrouwd, zoals zij ook de dienaars van de liefde zijn: twee aspecten die bij elkaar horen. Zij moeten altijd acht slaan op de onlosmakelijkheid van dit dubbele dienstwerk dat in werkelijkheid één en hetzelfde is: waarheid en liefde, geopenbaard en geschonken door de Heer Jezus. Hun dienstwerk is in die zin vóór alles een dienstwerk van liefde: de liefde die zij zelf moeten beleven en bevorderen is onafscheidelijk van de waarheid die zij bewaren en doorgeven. De waarheid en de liefde zijn twee gezichten van dezelfde gave, die van God komt en die dankzij het apostelambt in de Kerk bewaard wordt en ons tot in onze tijd toe bereikt! Ook door het dienstwerk van de Apostelen en hun opvolgers bereikt ons de liefde van de Drie-ene God, om ons de waarheid mee te delen die ons vrij maakt! Vgl. Joh. 8, 32 Dit alles, dat wij zien in de Kerk bij haar ontstaan, brengt ons ertoe te bidden voor de Opvolgers van de Apostelen, voor alle bisschoppen en voor de opvolgers van Petrus, opdat zij werkelijk zowel de behoeders zullen zijn van de waarheid als van de liefde; opdat zij in deze zin echte apostelen van Christus mogen zijn, en Zijn licht, het licht van de waarheid en de liefde, nooit zal doven in de Kerk en in de wereld.