H. Paus Paulus VI - 5 januari 1964
In Nazareth gaat onze eerste gedachte uit naar de Allerheiligste Maagd om haar het eerbewijs van onze kinderlijke devotie te brengen en om die devotie te voeden met motieven, die haar waar moeten maken, diep, uniek, zoals Gods bedoeling is: zij is het schepsel vol van genade, de Onbevlekte, de altijd maagd geblevene, de Moeder van Christus en daardoor de Moeder van God en onze Moeder; de vrouw, die opgestegen is ten hemel, de gelukzalige Koningin, het voorbeeld der Kerk en onze hoop.
Wij bieden haar rechtstreeks onze nederige en kinderlijke wil aan om haar te eren en altijd te vieren door een eigen eredienst, die in haar de wonderen van God erkent, met een bijzondere devotie, die blijk geeft van onze meest vrome, meest zuivere, meest menselijke, meest persoonlijke en meest vertrouwensvolle gevoelens en die hoog boven de wereld het bemoedigend voorbeeld van de menselijke vervolmaking doet schitteren.
En dadelijk zullen wij haar de verzoeken aanbieden, die ons het nauwst aan het hart liggen, want wij willen eer bewijzen aan haar goedheid en aan haar liefdesmacht en haar macht tot middelaarschap:
Nazareth is de school waar het begrijpen begint van Jezus' leven: de school van het Evangelie. Hier leert men kijken, luisteren, overwegen en dóórdringen in de zo diepe en geheimzinnige betekenis van dat zeer eenvoudige, zeer nederige en zeer schone optreden van Gods Zoon. Misschien leert men zelfs Hem na te volgen. Hier leert men de methode, die ons in staat zal stellen te begrijpen wat de Christus is. Hier ontdekt men de behoefte om de omlijsting te beschouwen van Zijn verblijf temidden van ons: de plaatsen, de tijden, de gewoonten, de taal, de religieuze gebruiken, al hetgeen Jezus gewend heeft om zich aan de wereld te openbaren.
Alles spreekt hier, alles heeft betekenis. Alles heeft een dubbele betekenis gekregen: een uiterlijke vooreerst, de de zinnen en de middelen van directe waarneming kunnen afleiden uit het evangelisch schouwtoneel, dat, wat degenen waarnemen, die zich tevreden stellen met het bestuderen en kritisch onderzoeken van het historisch en filologisch kleed der heilige boeken, wat in de taal der bijbelvorsers "de letter" wordt genoemd.
Die studie is belangrijk en noodzakelijk, maar wie er zich toe beperkt, blijft in duisternis; zij kan zelfs de behaaglijke illusie van het weten wekken bij degenen, die de uiterlijke aspecten van het Evangelie beschouwen zonder de klare blik te bezitten, het nederig hart, de rechte intentie en de biddende ziel.
Het Evangelie geeft zijn innerlijke betekenis, dat wil zeggen de openbaring van de waarheid, van de werkelijkheid die het ten toon spreidt en tegelijkertijd onttrekt aan de blik, slechts prijs aan hem die afgestemd is op het licht, een afstemming die voortkomt uit rechtschapenheid van geest, dat wil zeggen van denken en voelen een subjectieve en menselijke gesteldheid, welke ieder zich eigen zou moeten maken, maar tevens een afstemming, die voortkomt uit de imponderabele, vrije en om-niet geschonken verlichting door de genade. En deze ontbreekt nimmer, wegens het mysterie van barmhartigheid, dat het lot van het mensdom bepaalt; althans ontbreekt zij op zekere uren en onder zekere vormen nooit voor hen, die van goede wil zijn. En dat is "de geest".
Hier, in deze school, beseft men de noodzakelijkheid van het bezit ener geestelijke discipline, als men de lering van het Evangelie wil volgen en leerling wil worden van Christus. Ach, hoe graag zouden wij weer kind willen worden en opnieuw die nederige en sublieme school van Nazareth doorlopen! Evenals wij, dicht bij Maria, de ware wetenschap van het leven weer zouden willen verkrijgen en de verheven wijsheid van de goddelijke waarheden.
Maar wij gaan slechts voorbij. Wij moeten het verlangen om hier de nooit voItooide opleiding tot het begrijpen van het Evangelie voort te zetten, laten varen. Maar wij zullen toch niet vertrekken, zonder althans in der haast en als het ware tersluiks enkele lessen van Nazareth te hebben meegenomen.
Op de eerste plaats een les van stilte. Hoe ontwaakt in ons opnieuw de waardering der stilte, die bewonderingswaardige en onontbeerlijke voorwaarde voor de geest; in ons, die overvallen worden door zoveel rumoer en misbaar in ons moderne leven, dat zo vol is van schelle luidruchtigheid en overgevoeligheid. 0, stilte van Nazareth, leer ons de bezinning, de innerlijkheid, de gesteldheid om goede influisteringen te vernemen en de woorden der ware meesters; leer ons de noodzaak en de waarde van voorbereiding, van studie, van meditatie, van een persoonlijk en innerlijk leven, van het gebed, dat God alleen ziet in het verborgene.
Een les van gezinsleven. Dat Nazareth ons lere, wat het gezin is, zijn liefdegemeenschap, zijn ingetogen en sobere sehoonheid, zijn gewijd en onschendbaar karakter; leren wij van Nazareth hoezeer de vorming die men er ondergaat zoet is en onvervangbaar; begrijpen wij zijn grondleggende betekenis op het sociale vlak.
Een les van arbeid. Nazareth, woonplaats van de "timmermanszoon", hier zouden wij de verheven en verlossende wet van het menselijk zwoegen willen verstaan en willen vieren; hier het bewustzijn vestigen van de adel van de arbeid; hier eraan herinneren, dat arbeid geen doel in zichzelf kan zijn, maar dat zijn vrijheid en zijn adel hem toekomen, naar de mate van zijn economische waarde, van de waarden, die zijn doel bepalen; hoe zouden wij tenslotte van hier uit de werkers van heel de wereld willen groeten en hun hun groot voorbeeld tonn, hun goddelijke broeder, de profeet van al hun rechtvaardige verlangens, Christus onze Heer.
Onze gedachte is nu afgedwaald van Nazareth en begeeft zich naar de bergen van Galilea, die de omlijsting en het natuurlijk toneel hebben gevormd voor de stem van de Meester, onze Heer. De tijd ontbreekt, ook toereikende kracht ontbreekt ons, om op dit ogenblik de goddelijke Boodschap te verkondigen, gericht tot heel het universum.
Maar wij kunnen ons niet weerhouden om, hier vlak bij, te zien naar de berg der zaligsprekingen, die de synthese en het hoogtepunt vormen van de evangelische prediking, noch om het oor te lenen aan de weerklank van die lering, die in de mysterieuze atmosfeer van deze plek tot ons schijnt te komen.
Dat is de stem van Christus, die het Nieuwe Testament afkondigt, de nieuwe wet, die de oude omvat en te boven gaat en het menselijk handelen tot het toppunt van volmaking voert. De grote beweegreden van menselijke activiteit is de verplichting, die beroep doet op haar vrijheid; in het Oude Testament was dat de vrees; in de praktijk van alle tijden, ook de onze, is dat het instinct, het eigenbelang; voor Christus, die door de Vader uit liefde aan de wereld is gegeven, is dat de liefde. Hijzelf leert ons, te gehooraamen uit liefde: dat is de bevrijding die Hij bracht.
Want zoals de heilige Augustinus ons leert: "God gaf minder volmaakte voorschriften aan het volk, dat Hij nog onder de vrees moest houden; en meer volmaakte door Zijn Zoon aan het volk, dat hij besloten had voortaan vrij te maken door de liefde." H. Augustinus, De Genesi ad litteram. PL 34, 1231
In zijn Evangelie heeft Christus de wereld het hoogste doel en de hoogste kracht voorgehouden van het handelen en daarmee tevens die van de vrijheid en de vooruitgang: de liefde. Er is geen hoger doel dan dat. Niets kan het te boven gaan, niets kan het vervangen. Zijn Evangelie vormt het wetboek van het leven. In Christus woorden bereikt de menselijke persoon het hoogste vlak; en de menselijke samenleving vindt daar haar meest authentieke en meest krachtige samenhang.
Nu vernemen wij de weerklank van die woorden, die een klankbord zoekt in de geesten van ons, mensen der twintigste eeuw. Dit zijn de leringen, die het woord van de Heer ons schijnt te geven.
Gelukzalig zullen wij zijn, als armen van geest ons weten te bevrijden van het bedrieglijk vertrouwen in materiële rijkdommen en onze verlangens allereerst te stellen in geestelijk en religieus goed, en als wij eerbied hebben en liefde voor de armen, als broeders en levende afbeeldingen van de Christus.
Gelukzalig zullen wij zijn, als wij, gevormd naar de zachtmoedigheid der sterken, weten te verzaken aan de funeste macht van de haat en de wraak, en de wijsheid bezitten om boven de vrees, die door wapenen wordt ingeboezemd, de edelmoedigheid der vergiffenis te stellen, het samengaan in vrijheid en arbeid, het veroveren door goedheid en vrede.
Gelukzalig zullen wij zijn, als wij niet het egoïsme tot voornaamste drijfveer van het leven maken en het genot tot doel ervan, maar als wij integendeel in matigheid een bron van energie weten te vinden, in smart een middel tot verlossing, in offer het toppunt van grootsheid.
Gelukzalig zullen wij zijn, als wij liever onderdrukten willen zijn dan onderdrukkers en als wij altijd hongeren naar rechtvaardigheid en vooruitgang.
Gelukzalig zullen wij zijn, als wij voor het verleden en voor de toekomst omwille van Gods Heerschappij weten te vergeven en te strijden, te handelen en te dienen, te lijden en te beminnen.
Wij zullen in eeuwigheid niet ontgoocheld worden.
Deze klanken schijnt Zijn stem te hebben in onze dagen. Maar destijds was zij sterker, zachter en geduchter: zij was goddelijk.
Maar terwijl wij trachten de echo's op te vangen van het woord van de Meester, is het ons als worden wij zijn leerlingen en als bezitten wij, niet zonder reden, nieuwe wijsheid en nieuwe moed.