H. Paus Paulus VI - 6 augustus 1964
ECCLESIAM SUAM Over de Kerk |
|||
► | DRIEVOUDIGE ZORG VAN DE KERK | ||
► | De vernieuwing | ||
► | Twee fundamentele Evangelische voorwaarden |
Toch kunnen wij hier niet voorbijgaan aan twee bijzondere punten. Naar het ons voorkomt raken zij aan enkele belangrijke behoeften en verplichtingen en kunnen zij de stof bieden voor een algemeen oriënterende beschouwing over een gezonde vernieuwing van het kerkelijk leven.
In de eerste plaats wijzen wij op de geest van armoede. Naar onze overtuiging wordt die geest in het Evangelie openlijk verkondigd en geëist; hij is ten nauwste verbonden met het plan dat ons voorbereidt op het Rijk van God, maar wordt zwaar bedreigd in de waardering van de tegenwoordige geestesgesteldheid.
Toch is de geest van armoede nodig: hij doet ons onze zwakheden uit het verleden en de schadelijke gevolgen daarvan kennen; hij maakt duidelijk hoe onze levensstijl moet zijn en wat de beste methode is om de godsdienst van Christus aan de zielen te verkondigen.
Wij weten dat het moeilijk is deze geest van armoede naar behoren te beleven. Daarom menen wij hierover in deze brief uitdrukkelijk te moeten spreken. Overigens zijn wij niet van plan op dit gebied bijzondere canonieke voorschriften uit te vaardigen. Veeleer willen wij U, eerbiedwaardige Broeders, vragen om de steun van Uw instemming, Uw raad en Uw voorbeeld. Gij zijt de gezagvolle verklaarders van de beste ingevingen, waardoor de Geest van Christus klopt in de heilige Kerk. Van U verwachten wij, dat Gij uiteenzet, hoe zielzorgers en gelovigen hun woorden en hun gedrag met de armoede in overeenstemming brengen: "Die gezindheid moet onder u heersen, die Jezus Christus bezielde" (Fil. 2, 5), zo spoort de Apostel ons aan. Gij zult ons ook zeggen welke richtlijnen wij samen voor het kerkelijk leven moeten opstellen om op de hulp van God en op geestelijke waarden, maar niet op tijdelijke middelen te vertrouwen. Die normen moeten ons zelf eraan herinneren en de wereld erop wijzen dat deze waarden belangrijker zijn dan economische goederen. Zij geven ook aan dat het bezit en het gebruik van de economische goederen beperkt moet worden en ondergeschikt gemaakt aan hetgeen dienstig is voor een behoorlijke uitoefening van ons apostolisch ambt.
Onze korte opmerking over de verhevenheid en de noodzakelijkheid van de geest van armoede, die kenmerkend is voor het Evangelie van Christus, ontslaat ons niet van de plicht erop te wijzen dat deze geest van armoede ons allerminst verhindert de economie op haar juiste waarde te schatten en daarvan een geoorloofd gebruik te maken. De economie heeft een gigantische ontwikkeling doorgemaakt, die vooral in menselijk en sociaal opzicht de grondslag vormt van de moderne beschaving. Wij menen zelfs dat de innerlijke vrijheid, die de geest van evangelische armoede ons geeft, ons meer ontvankelijk maakt om de menselijke verschijnselen te begrijpen die met de economie verbonden zijn. Dit is het geval wanneer wij een rechtvaardig en dikwijls streng oordeel vellen over de rijkdom en de vooruitgang die daaruit voortkomt, wanneer wij oplettend en onbaatzuchtig hulp verlenen aan de armen en ook wanneer wij verlangen dat de economische goederen geen bron worden van strijd, egoïsme en hoogmoed onder de mensen, maar volgens het recht en billijkheid in dienst worden gesteld van het algemeen welzijn en dus met meer zorgvuldigheid worden verdeeld. Alles wat verband houdt met deze economische goederen, is ondergeschikt aan de geestelijke en eeuwige waarden, maar noodzakelijk voor het tegenwoordige leven. De leerling van het Evangelie is in staat zich daarover een wijs oordeel te vormen en daaraan een humane medewerking te verlenen. De wetenschap, de techniek en vooral de arbeid hebben onze zeer levendige belangstelling en het brood dat hiervan het resultaat is, is heilig voor de tafel en voor het altaar. De sociale leer van de Kerk laat hierover geen twijfel bestaan en wij maken graag van de gelegenheid gebruik om opnieuw onze warme instemming met deze nuttige leer te betuigen.
De tweede opmerking die wij willen maken, betreft de geest van de liefde. Maar staat dit onderwerp niet reeds vooraan in Uw belangstelling? Is de liefde niet de centrale gedachte in de heilseconomie van het Oude en Nieuwe Testament? Is het geestelijk leven van de Kerk niet gericht op de liefde? Is de liefde niet de meest lichtende en verheugende ontdekking waartoe het theologisch onderzoek en de beoefening van de vroomheid leiden? Want zonder ophouden overweegt men de schatten van de Heilige Schrift en de sacramenten, die de Kerk heeft geërfd, die zij bewaart, onderwijst en uitdeelt.
Evenals onze voorgangers en de krans van heiligen, die onze tijd aan de Kerk in de hemel en op aarde geschonken heeft, en in overeenstemming met het godsdienstig gevoelen van het gelovig volk hebben wij de overtuiging dat de liefde thans de plaats moet innemen die haar toekomt, de eerste en voornaamste in de rangorde van godsdienstige en zedelijke waarden. Dit geldt niet alleen voor de theoretische beoordeling maar ook voor de praktische verwerkelijking van het christelijke bestaan.
Dit moet gezegd worden van de liefde voor God, die zelf Zijn liefde heeft uitgestort over ons, maar ook van de liefde waarmee wij op onze beurt onze naaste, en dus alle mensen, moeten bejegenen. De liefde verklaart alles, de liefde bezielt ons, de liefde maakt alles mogelijk. De liefde vernieuwt alles, de liefde "houdt alles uit, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt Zij" (1 Kor. 13, 7). Wie van ons weet dit niet? En als wij dit weten, is dit dan niet het uur van de liefde?
Dit ideaal van een christelijke volmaaktheid die nederig en diep wordt beleefd, richt onze aandacht vanzelf op Maria, want zij heeft deze volmaaktheid die nederig en op wonderlijke wijze weerspiegeld. Zelfs op aarde heeft zij die beleefd en in de hemel geniet zij daarvan nu de glans en de Zaligheid. Gelukkig bloeit thans in de Kerk de verering van Maria en wij richten bij deze gelegenheid graag onze aandachtige bewondering op de allerheiligste maagd en moeder van Christus en daarom moeder van God en onze moeder, want zij is het model van de christelijke volmaaktheid, de spiegel van de ware deugden en het wonder van waarachtige menselijkheid.
Naar onze mening kan de Mariaverering veel bijdragen tot de beleving van het Evangelie. Van haar, de gelukzalige, de liefste, de nederigste, de onbevlekte, die het voorrecht gehad heeft het menselijk vlees in de glans van zijn oorspronkelijk onschuld aan het Woord van God te schenken, hebben wij op onze pelgrimstocht naar het Heilig Land de waarachtige beleving van het Christendom willen leren.
Als tot een liefdevolle opvoedster richten wij ook nu tot haar onze smekende ogen, terwijl wij ons met U, eerbiedwaardige Broeders, onderhouden over de geestelijke en morele vernieuwing van het leven in de Kerk.