H. Paus Paulus VI - 6 augustus 1964
ECCLESIAM SUAM Over de Kerk |
|||
► | DRIEVOUDIGE ZORG VAN DE KERK | ||
► | Zelfonderzoek | ||
► | Het toekomstige pad |
Met opzet zien wij in deze Encycliek af van iedere persoonlijke mening over leerstellige punten die verband houden met de Kerk en ter beoordeling zijn voorgelegd aan het Concilie, waarover wij tot voorzitter geroepen zijn. Voor het ogenblik willen wij aan zo'n verheven en gezagvolle vergadering de vrijheid laten van onderzoek en discussie. Wij houden ons echter overeenkomstig de apostolische taak van leraar en herder, die wij als hoofd van de Kerk vervullen, het moment en de wijze voor, waarop wij onze mening bekend zullen maken en dan zullen wij zeer blij zijn, indien ons oordeel volledig met dat van de Concilievaders overeenstemt.
Toch kunnen wij niet voorbijgaan aan een korte vermelding van de resultaten die wij verwachten van het Concilie zelf of van het werk dat de Kerk, zoals wij hierboven gezegd hebben, moet ondernemen om tot een diepere en sterkere zelfkennis te komen. Deze resultaten hebben wij tot doel gesteld aan ons apostolisch ambt, toen wij er de aangename en overstelpende verplichtingen van op ons genomen hebben. Zij vormen als het ware het program van ons pontificaat en dit willen wij U, eerbiedwaardige Broeders, in het kort, maar openhartig meedelen om bij de verwezenlijking ervan gesteund te worden door Uw raad, Uw instemming en Uw medewerking. En terwijl wij onze gedachten voor U ontvouwen, doen wij dit, dunkt ons, voor alle zonen van Gods Kerk. Wij koesteren zelfs de hoop dat de echo van onze stem ook hen bereikt die zich buiten de geopende deuren van Christus' schaapstal bevinden.
Als eerste vrucht van een verdiepte zelfkennis bij de Kerk verwachten wij de herontdekking van haar vitale verbondenheid met Christus. De zaak is zeer bekend, maar fundamenteel, onmisbaar en nooit voldoende begrepen, overwogen en genoemd. Wat zouden wij niet moeten zeggen over deze centrale waarheid van heel ons godsdienstig erfgoed? Gelukkig zijt Gij reeds goed van deze leer op de hoogte. Daarom willen wij hieraan op het ogenblik niets toevoegen dan de aansporing deze leer altijd te willen beschouwen als de hoofdzaak en als een leidraad voor Uw geestelijk leven en Uw prediking van het Woord van God.
Meer dan onze aansporing moge die van onze voorganger Pius XII in zijn genoemde Encycliek Paus Pius XII - Encycliek
Mystici Corporis Christi
Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus
(29 juni 1943) U helpen: "Wij moeten er ons aan gewennen in de Kerk Christus zelf te zien. Het is immers Christus, die in Zijn Kerk leeft, door haar onderwijst, bestuurt en heiligheid verleent. Het is ook Christus, die zich op telkens andere wijzen in de leden van Zijn gemeenschap openbaart". Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 94
Hoe graag zouden wij hier ingaan op de uitspraken die ons uit de Heilige Schrift, de Vaders, kerkleraren en heiligen bij de overweging van dit lichtende geloofspunt te binnen komen! Heeft Jezus zelf niet gezegd dat Hij de wijnstok is en wij de ranken? Vgl. Joh. 15, 1-6 Hebben wij niet heel de rijke leer van Sint Paulus voor ogen, die zonder ophouden ons eraan herinnert: "Gij zijt één in Christus Jezus" en ons aanspoort: "dat wij in ieder opzicht naar Hem toegroeien, die het Hoofd is: Christus; van wie heel het Lichaam ..." (Gal. 3, 28) en ons waarschuwt: "Alles en in alles is Christus". (Ef. 4, 15-16)
Het zij voldoende hier voor alle kerkleraren Sint Augustinus aan te halen: "...laten wij ons verheugen en dank brengen, omdat wij niet slechts Christenen geworden zijn, maar Christus. Begrijpt gij, broeders, de genade van God, die voor ons het Hoofd is? Weest vol bewondering en vreugde: wij zijn Christus geworden. Als Hij immers het Hoofd is, zijn wij de ledematen: een heel mens, Hij en wij... De volheid van Christus is dus: het hoofd en de ledematen. Wat is: het hoofd en de ledematen? Christus en de Kerk". H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 21, 8: PL 35, 1568
De Kerk is mysterie Wij weten goed dat dit een mysterie is, het mysterie van de Kerk. Als wij met Gods hulp daarop de blik van onze geest gericht houden, zullen wij met geestelijke weldaden overladen worden, en juist met die, waaraan de Kerk, lijkt ons, in deze tijd het meest behoefte heeft. Christus zal persoonlijk aanwezig zijn en zelfs zal Zijn leven in ieders ziel en in het geheel van het mystieke Lichaam werkzaam worden, doordat wij ons oefenen in een levend en bezielend geloof, volgens het reeds aangehaalde woord van de apostel: "Dat Christus door het geloof in uw hart Zijn intrek neemt". (Ef. 3, 17)
Inderdaad is het bewust beleven van het mysterie van de Kerk een daad van rijp en doorleefd geloof. Het geeft ook dit "kerkbesef", waarvan de echte christen doordrongen is, opgegroeid als hij is in de school van Gods woord, gevoed met de genade van de sacramenten en de onuitsprekelijke ingevingen van de Heilige Geest, geoefend in de praktijk van de evangelische deugden, geheel opgenomen in het leven en de cultuur van de kerkelijke gemeenschap, en diep verheugd over zijn bezit van het koninklijk priesterschap, dat het volk van God toekomt.
Het mysterie van de Kerk is niet een eenvoudig voorwerp van theologische kennis; het moet een doorleefd feit zijn, waarvan de gelovige een aan zijn aard aangepaste ervaring kan bezitten, zelfs voordat hij er een duidelijk begrip van heeft. De gemeenschap van de gelovigen kan de innerlijke zekerheid vinden dat zij tot het mystiek Lichaam van Christus behoort. Zij moet er zich dan rekenschap van geven dat het volgens de instelling van God de taak van de kerkelijke hiërarchie is de Christenen in te wijden, tot het leven te wekken, te onderrichten, te heiligen en te besturen. Vgl. 1 Pt. 2, 9
Door dit gezegend kanaal stort Christus over Zijn mystieke ledematen de uitmuntendste gaven van Zijn waarheid en Zijn genade uit, en van Hem ontvangt het mystieke Lichaam, terwijl het onderweg is op aarde Vgl. Gal. 4, 19 Vgl. 1 Kor. 4, 15 , de eigen zichtbare structuur, zijn voortreffelijke eenheid, het functioneel karakter van zijn organisme, zijn harmonische verscheidenheid en zijn geestelijke schoonheid. De beelden zijn ontoereikend om de werkelijkheid en de diepte van dit mysterie in bevattelijke begrippen uit te drukken. Toch moeten wij na die vermelde beeldspraak van het mystieke Lichaam, die Sint Paulus gebruikt, nog een andere vermelden, want zij stamt af van Christus zelf: die van het gebouw, waarvan Hij de ontwerper en uitvoerder is. Het is gegrondvest op een mens, die van nature weliswaar wankel is maar door Christus is omgevormd in een hechte rots, die door Gods wonderlijke gave een blijvende onvergankelijkheid bezit: "Op deze steenrots zal Ik Mijn Kerk bouwen". (Mt. 16, 18)
Er zijn veel problemen die thans de geleerden op het gebied van de ecclesiologie bezig houden, zoals de vraag, hoe de Kerk tegelijk zichtbaar en geestelijk is, vrij en onderworpen aan tucht, hoe zij een gemeenschapskarakter bezit en een hiërarchische structuur, reeds heilig is en altijd op weg naar heiliging, het contemplatieve leven beoefent en tegelijk het actieve, enz. Maar als wij het versterkende "kerkbesef" in onszelf aanwakkeren en door een hoogstaande en zorgvuldige opvoeding bij de gelovigen ontwikkelen, zullen wij voor deze problemen in de praktijk een duidelijke oplossing vinden door het leven van de Kerk in het licht van de leer te ervaren.
Maar dit "kerkbesef' zal vooral een ander voordeel geven, dat van een uitstekende spiritualiteit, die zich voedt met de lezing van de Heilige Schrift, de Vaders en kerkleraren, en met alle hulpmiddelen die dit bewustzijn in de Kerk kunnen vormen. Wij bedoelen het nauwkeurig en systematisch godsdienstonderricht, de actieve deelname aan de liturgie, die onvergelijkelijke oefenschool van woorden, tekens en tot God gerichte gebeden, de stille en vurige overdenking van de goddelijke waarheden en tenslotte de edelmoedige overgave aan het contemplatieve gebed.
Het streven naar de christelijke volmaaktheid moet inderdaad ook nu nog beschouwd worden als de belangrijkste bron waaruit de Kerk haar geestelijke krachten put. Het is haar eigen wijze om de uitstraling van de Geest van Christus te ontvangen en de oorspronkelijke en onvervangbare uitdrukking van het godsdienstig en sociaal werk van de Kerk; het is ook de zekerste bescherming en de oorzaak van steeds nieuwe kracht bij het moeilijke contact met de profane wereld.
Het is nodig dat zij die het doopsel ontvangen hebben en door de kracht van dit sacrament zijn ingelijfd in het mystieke lichaam van Christus, de Kerk, aan deze gebeurtenis opnieuw het grootste belang hechten. In het bijzonder moeten zij de waarde erkennen van hun verheffing en meer nog van hun wedergeboorte, waardoor zij het geluk ontvangen hebben van het kindschap Gods, de waardigheid van Christus' broeders en het voorrecht van de genade en de vreugde die voortkomen uit de inwoning van de Heilige Geest.
Zo zijn zij zelfs geroepen tot een nieuw leven, waarin men niets menselijks verliest behalve de ongelukkige gevolgen van de erfzonde, al het menselijke kan ontwikkelen tot zijn volmaakte uitdrukkingsvorm en het de overvloedigste en zuiverste vruchten kan laten voortbrengen. Dat men Christen is en het doopsel ontvangen heeft, mag dus niet beschouwd worden als een onbelangrijke en te verwaarlozen zaak. Dit feit moet zich diep en vruchtbaar in het bewustzijn van iedere gedoopte prenten. Hij moet evenals de Christenen in de oudheid het doopsel zien als een "verlichting": het laat op hem het levenwekkende licht van de goddelijke waarheid vallen, het opent voor hem de hemel, verlicht zijn aardse bestaan en stelt hem in staat als zoon van het licht zijn weg te gaan naar het zien van God, de bron van het eeuwig geluk.
Men ziet gemakkelijk welk praktisch program deze overwegingen aan ons en aan ons ambt opleggen. Maar tot onze vreugde stellen wij vast dat men reeds in heel de Kerk dit program ten uitvoer brengt en met een wijze en vorige ijver bevordert.