H. Paus Paulus VI - 6 augustus 1964
Op dit onderscheid wijst ons het Evangelie, wanneer het spreekt over de "wereld" in de zin van de mensheid die afkerig staat tegenover het licht van het geloof en het geschenk van de genade. In een argeloos optimisme pocht zij en gelooft dat haar eigen krachten voldoende zijn om een volledige, langdurige en vruchtbare welvaart te bereiken; of zij stort zich in een vreselijk pessimisme en verklaart dat haar eigen fouten, gebreken en morele zwakheden noodzakelijk en ongeneeslijk zijn, en als bewijzen van vrijheid en oorspronkelijkheid misschien zelfs begerenswaard.
Het Evangelie kent de menselijke ellende, stelt haar in het licht met een doordringende en soms ontwapenende oprechtheid, verontschuldigt en geneest haar, maar het geeft niet toe aan de illusie, dat de mens van nature goed is, alsof hij zichzelf genoeg zou zijn en niets nodig zou hebben dan de vrijheid zich naar eigen inzicht te ontplooien. Evenmin geeft het Evangelie toe aan een wanhopige berusting in een ongeneeslijke bedorvenheid van de menselijke natuur. Het Evangelie is licht, nieuwheid, kracht, wedergeboorte en redding. Daarom schenkt het een eigen vorm van nieuw leven. Het Nieuwe Testament geeft ons daarover herhaaldelijk een prachtig onderricht en met name Sint Paulus waarschuwt ons: "Stemt uw gedrag niet af op deze wereld maar verandert U zelf door de vernieuwing van uw inzicht, zodat gij kunt onderscheiden wat de wil is van God, wat goed is, Hem welgevallig en volmaakt" (Rom. 12, 2).