MATER ET MAGISTRAModerne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen
(Soort document: H. Paus Johannes XXIII - Encycliek)
H. Paus Johannes XXIII -
15 mei 1961
Niemand kan in het algemeen vaststellen, welke de beste structuur is van de landbouwonderneming, gezien het feit, dat op dit gebied te grote verschillen heersen binnen éénzelfde staat, en meer nog tussen de verschillende landen van de wereld. Maar, als men een menselijke en vooral een christelijke opvatting heeft van de waardigheid van mens en gezin, dan stelt men zich als ideaal een landbouwbedrijf en vooral een gezinsbedrijf, dat het beeld vertoont van een mensengemeenschap, waarin de onderlinge betrekkingen en de inrichting van het bedrijf beantwoorden aan de normen van de rechtvaardigheid en aan de christelijke geest; en dan zal men er met alle middelen naar streven, dat een dergelijke structuur van het landbouwbedrijf, naargelang van de verschillende omstandigheden, ook werkelijkheid wordt.
Het is echter onze overtuiging, dat de economische en culturele ontwikkeling en de sociale vooruitgang in de landbouwsector allereerst een zaak is van de betrokkenen zelf, de boeren. Net moet hun immers wel duidelijk zijn, dat hun arbeid een zeer edel karakter draagt. Zij verrichten deze in de majestueuze tempel van de natuur; zij komen hierbij voortdurend in contact met het leven van planten en dieren, dat eindeloos is in zijn uitdrukkingsvormen, aan vaste wetten gebonden is en onophoudelijk heen wijst naar de scheppende God en Zijn Voorzienigheid. Verder brengt de landbouw niet alleen allerlei voedingsmiddelen voort voor het menselijk leven, maar ook een steeds grotere hoeveelheid grondstoffen voor de industrie.
Ook daarom is de landbouw een nobele arbeid, omdat hij in sterke mate gebruik maakt van techniek, chemie en biologie. Deze echter moeten voortdurend aangepast worden aan de moderne eisen, omwille van de grote betekenis, die de vooruitgang van wetenschap en techniek voor de landbouw heeft. Het edele van de landbouw ligt nog hierin, dat hij van de boeren een scherp begrip vraagt voor nieuwere ontwikkelingen, een groot aanpassingsvermogen, geduld bij het afwachten van de toekomst, een sterk verantwoordelijkheidsgevoel, uithoudingsvermogen en geest van initiatief.
Er moet verder op gewezen worden, dat in de landbouwsector, gelijk in alle productiesectoren, organisatie een dringende eis is, vooral, waar men te maken heeft met het gezinsbedrijf. De boeren behoren in ieder geval solidair te zijn en samen te werken tot het stichten van coöperaties en professionele organisaties. Deze zijn noodzakelijk, omdat de boeren daardoor kunnen profiteren van de wetenschappelijk-technische vooruitgang en hun producten op prijs kunnen houden. Langs deze weg komen de boeren op gelijke voet te staan met de andere groepen uit de productiesector, die meestal georganiseerd zijn, en kunnen zij op waardige wijze hun stem laten horen in het bestuur van het land en in de politiek. Want het is maar al te waar, dat tegenwoordig de stem van de enkeling niet wordt gehoord.
Maar wanneer de boeren, gelijk ook de diverse groepen van arbeiders, de macht van hun organisatie willen doen gelden, dan moeten zij dit doen met eerbiediging van de zedenwet en de staatswetten. Zij moeten hun rechten en belangen in overeenstemming brengen met die van de andere groepen en ondergeschikt maken aan het algemeen welzijn. De boeren, die hun beste krachten geven aan de veredeling van de landbouwwereld, kunnen er met recht aanspraak op ma ken, dat de publieke overheid hun initiatieven steunt en aanvult, mits zij zelf openstaan voor het algemeen belang en bijdragen tot de verwezenlijking ervan.
© 1969, Ecclesia Docens nr. 0733, uitg. Gooi & Sticht, Hilversum
Vert.: Dr. M.H. Mulders C.ss.R. en Dr. J. Kahmann C.ss.R.