H. Paus Johannes Paulus II - 17 april 2003
ECCLESIA DE EUCHARISTIA De Kerk leeft van de Eucharistie |
|||
► | De apostoliciteit van de Eucharistie en van de Kerk |
Als, zoals ik heb gezegd, de Eucharistie de Kerk opbouwt en de Kerk de Eucharistie maakt, volgt daaruit dat er een diepe verbondenheid is tussen de twee, en wel in die mate dat we op het eucharistische mysterie de woorden van de 1e Concilie van Constantinopel
Credo van Nicea - Constantinopel
(31 juli 381) zelf kunnen toepassen waarmee we uitspreken dat de Kerk "één, heilig, katholiek en apostolisch" is. De Eucharistie is óók één en katholiek. Ze is ook heilig, ja het Allerheiligste Sacrament. Maar nu moeten we vóór alles haar apostoliciteit bezien.
Wanneer de Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) uitlegt hoe de Kerk apostolisch is, dat wil zeggen: gesticht op de apostelen, onderscheidt hij drie betekenissen in deze uitdrukking. Enerzijds "is en blijft zij gebouwd op 'het fundament van de apostelen'" (Ef. 2, 20), de getuigen die door Christus zelf gekozen en uitgezonden zijn". Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 857 Ook de Eucharistie heeft haar grondslag in de apostelen, niet in de zin dat zij niet haar oorsprong had in Christus zelf, maar omdat zij door Christus werd toevertrouwd aan de apostelen en door hen, en door hun opvolgers, aan ons is overgeleverd. In onafgebroken verbondenheid met het handelen van de apostelen die gehoorzaamden aan de opdracht van de Heer, viert de Kerk de eeuwen door de Eucharistie.
De tweede betekenis van de apostoliciteit van de Kerk die door de Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) wordt aangegeven, luidt: "Zij bewaart met de hulp van de heilige Geest, die in haar woont, de leer, de geloofsschat, de heilzame woorden die zij van de apostelen vernomen heeft en geeft deze door." Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 857 Ook in deze tweede betekenis is de Eucharistie apostolisch, omdat zij gevierd wordt overeenkomstig het geloof van de apostelen. In de loop van de tweeduizendjarige geschiedenis van het Volk van het Nieuwe verbond heeft het kerkelijk Leergezag de leer over de Eucharistie gepreciseerd bij verschillende gelegenheden, met inbegrip van de terminologie, met name om het apostolische geloof met betrekking tot dit verheven mysterie te beschermen. Dit geloof blijft onveranderd en het is van levensbelang voor de Kerk dat het onveranderd blijft.
Ten slotte is de Kerk apostolisch in de zin dat "zij voortdurend wordt onderricht, geheiligd en geleid door de apostelen tot aan de wederkomst van Christus dankzij diegenen die hen in hun pastorale taak opvolgen: het college van de bisschoppen 'die door de priesters bijgestaan worden, in eenheid met de opvolger van Petrus, de opperherder van de Kerk'". Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 857 De apostelen opvolgen in de pastorale zending houdt noodzakelijkerwijs het sacrament van het priesterschap in, dat wil zeggen de ononderbroken opvolging van geldige bisschopswijdingen, teruggaand tot het eerste begin. Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over bepaalde vragen betreffende de bediening van de Eucharistie, Sacerdotium ministeriale (6 aug 1983) Deze opvolging is wezenlijk voor de Kerk om in eigenlijke en volledige betekenis te bestaan.
De Eucharistie drukt ook deze betekenis van apostoliciteit uit. Zoals het Tweede Vaticaans Concilie leert "doen de gelovigen door hun koninklijk priesterschap actief mee in de aanbieding van de eucharistische offergave", 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 maar het is de gewijde priester die "in de persoon van Christus het eucharistisch offer voltrekt en het opdraagt aan God in naam van geheel het volk". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 Daarom schrijft het Romeins Missaal voor dat alleen de priester het eucharistisch gebed zegt, terwijl het volk deelneemt in stilte en gebed. Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Algemeen Statuut van het Romeins Missaal - Editio typica tertio 2002 / emendata 2008, Institutio Generalis Missalis Romani (18 mrt 2002), 147
De uitdrukking die door het Tweede Vaticaans Concilie herhaaldelijk gebruikt wordt, volgens welke “de ambtelijke priester ... handelend in de persoon van Christus, het eucharistisch offer viert”, 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10.28 was reeds in eerdere pauselijke leerstellige uitspraken stevig verankerd. Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de Heilige Liturgie, Mediator Dei et hominum (20 nov 1947), 92 Vgl. H. Paus Pius X, Apostolische Exhortatie, Over de heiligheid van de priesters, Haerent animo - Ad Clerum (4 aug 1908). in: Acta Pii X, IV, 16 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Katholieke priesterschap, Ad Catholici Sacerdotii fastigium (20 dec 1935), 34 Ik heb het bij eerdere gelegenheden aangegeven: de uitdrukking in persona Christi “betekent méér dan alleen maar ‘in naam van Christus’ of ‘in plaats van Christus’. Dat het in persona opgedragen wordt, betekent: in die heel speciale, sacramentele vereenzelviging met de ‘hogepriester in eeuwigheid’, die zelf de eigenlijke bewerker en de handelende hoofdpersoon is bij dit, zijn offer. Daarin kan werkelijk niemand Hem vervangen.” H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Het Mysterie en de Eredienst van de Heilige Eucharistie - Brief aan de Bisschoppen bij gelegenheid van Witte Donderdag 1980, Dominicae Cenae (24 feb 1980), 8 Het ambt van de priesters die het Sacrament van het Priesterschap hebben ontvangen maakt duidelijk dat de Eucharistie die zij vieren een gave is die op radicale wijze uitstijgt boven de volmacht van de gemeente en die hoe dan ook onvervangbaar is voor een geldige verbinding van de eucharistische consecratie met het offer van het Kruis en met het Laatste Avondmaal.
De gemeente die samenkomt voor de viering van de Eucharistie heeft, wil het een echte eucharistische gemeente zijn, absoluut de aanwezigheid van een gewijde priester nodig die haar voorzit. Van de andere kant is de gemeente uit eigen kracht niet in staat een gewijde bedienaar aan te stellen. Deze bedienaar is een gave die de gemeente ontvangt door de apostolische successie die teruggaat tot de apostelen. Het is de bisschop die, door het Sacrament van de Wijding, een nieuwe priester aanstelt door op hem de macht over te dragen om de Eucharistie te vieren. Daarom “kan het eucharistisch Mysterie in geen enkele gemeenschap gevierd worden dan door de gewijde priester, hetgeen het Vierde Lateraans Concilie uitdrukkelijk heeft verklaard”. Congregatie voor de Geloofsleer, Aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over bepaalde vragen betreffende de bediening van de Eucharistie, Sacerdotium ministeriale (6 aug 1983), 11. III.4 Vgl. 4e Concilie van Lateranen, Hfd 1. Over het Katholieke geloof, Caput 1: De fide catholica (11 nov 1215), 3
De leer van de katholieke Kerk over de betrekking tussen het priesterlijke ambt en de Eucharistie en haar leer over het eucharistische offer zijn beide in de afgelopen decennia onderwerp van een vruchtbare dialoog geweest in het kader van de oecumene. We moeten dank zeggen aan de heilige Drie-eenheid voor de aanmerkelijke voortgang en toenadering die op dit vlak zijn bereikt, die ons doen hopen dat wij eens het geloof ten volle zullen delen. Niettemin blijven de constateringen van het Concilie ten aanzien van de Kerkelijke Gemeenschappen die in het Westen opkwamen vanaf de zestiende eeuw en die gescheiden zijn van de katholieke Kerk, volledig van kracht: "Weliswaar ontbreekt bij de van ons gescheiden kerkelijke gemeenschappen die volle eenheid met ons die in het verlengde van het doopsel ligt en hebben zij naar onze geloofsopvatting, vooral door tekorten in het wijdingssacrament, niet ongeschonden de werkelijkheid van het eucharistisch mysterie bewaard zoals die oorspronkelijk bedoeld is. Maar wanneer zij bij het heilig avondmaal de dood en de verrijzenis van onze Heer gedenken, belijden zij, dat daarin het leven in de gemeenschap met Christus tot uitdrukking wordt gebracht en verwachten zij zijn glorievolle wederkomst." 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 22
Daarom moeten de katholieke gelovigen, terwijl zij toch de religieuze overtuigingen van deze gescheiden broeders respecteren, zich onthouden van deelname aan de communie die in hun vieringen wordt uitgedeeld, om geen tweeduidigheid te wekken over de natuur van de Eucharistie en als gevolg daarvan hun plicht te verzaken, getuigenis te geven van de waarheid. Dit zou tenslotte de voortgang naar volledige zichtbare eenheid vertragen die geboekt is. Het is evenzo ondenkbaar om de zondagsmis te vervangen door oecumenische woordvieringen of gemeenschappelijke gebedsdiensten met christenen van de hiervoor genoemde Kerkelijke Gemeenschappen of zelfs deelname aan hun eigen liturgische diensten. Zulke vieringen en diensten, hoe prijzenswaardig ook in bepaalde omstandigheden, bereiden het doel van volledige communio voor, inclusief de eucharistische gemeenschap, maar kunnen die niet vervangen. Het feit dat de volmacht om de Eucharistie te consacreren alleen aan bisschoppen en priesters is toevertrouwd betekent in genen dele een onderwaardering van de rest van het Volk van God, want in de communie van het ene Lichaam van Christus dat de Kerk is wordt deze gave uitgereikt tot welzijn van allen.
Als de Eucharistie het middelpunt en het hoogtepunt is van het leven van de Kerk, dan is het op dezelfde wijze middelpunt en hoogtepunt van het priesterlijke dienstwerk. Daarom herhaal ik, met een hart dat vol dankbaarheid is jegens onze Heer Jezus Christus, dat in de Eucharistie "de voornaamste en hoogste bestaansreden ligt van het sacrament van het priesterschap, dat immers tegelijk met de Eucharistie en in eenheid met haar is ingesteld". H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Het Mysterie en de Eredienst van de Heilige Eucharistie - Brief aan de Bisschoppen bij gelegenheid van Witte Donderdag 1980, Dominicae Cenae (24 feb 1980), 2
De pastorale activiteiten van de priester zijn veelvoudig. Als we ook denken aan de sociale en culturele omstandigheden van de huidige wereld, kunnen we gemakkelijk inzien hoezeer de priester blootstaat aan het gevaar van de versnippering in een groot aantal verschillende taken. Het Tweede Vaticaans Concilie zag in pastorale liefdadigheid de band die aan het leven en werken van de priester eenheid geeft. Deze, zo voegt het concilie toe, "vloeit bovenal voort uit het eucharistisch offer, dat daarom het middelpunt en de oorsprong vormt van het hele priesterleven". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 14 We kunnen zo begrijpen hoe belangrijk het voor het geestelijk leven van de priester is, alsook voor het welzijn van de Kerk en de wereld, dat de priesters de aanbeveling van het Concilie volgen om dagelijks de Eucharistie te vieren: "ook dán, als de gelovigen er niet bij tegenwoordig kunnen zijn, is het toch een daad van Christus en de Kerk." 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 13 Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 904 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 378 Op deze wijze zullen de priesters in staat zijn om alle spanningen die hen afleiden in de loop van de dag, te overwinnen, doordat zij in het eucharistische offer, het ware middelpunt van hun leven en hun ambt, de geestelijke energie zullen vinden die nodig is om hun verschillende pastorale taken te kunnen uitvoeren. Zo zullen hun dagen werkelijk Eucharistisch zijn.
Uit het centrale karakter van de Eucharistie in het leven en in het ambt van de priesters vloeit ook het feit voort dat zij het middelpunt vormt van de pastoraal ter bevordering van de priesterroepingen. Juist in de Eucharistie wordt het gebed om roepingen het nauwste verbonden met het gebed van Christus de Eeuwige Hogepriester. Maar tegelijkertijd geeft de aandachtige zorg die de priesters hebben bij hun eucharistisch dienstwerk, gevoegd bij de bewuste, actieve en vruchtbare deelname van de gelovigen aan de Eucharistie, een krachtig voorbeeld en een aanmoediging om edelmoedig te antwoorden op de roep van God. Hij maakt dikwijls gebruik van het voorbeeld van ijverige herderlijke liefde van een priester om in het hart van een jonge man het zaad van een priesterroeping te zaaien en tot volle wasdom te brengen.
Dit alles laat zien hoe verdrietig en ver van het normale de situatie is van een christelijke gemeenschap die, ondanks het feit dat ze voldoende, en voldoende verschillende, gelovigen heeft om een parochie te vormen, geen priester heeft om haar te leiden. Parochies zijn gemeenschappen van de gedoopten die hun identiteit bovenal uitdrukken en bevestigen door de viering van het eucharistisch offer. Maar dit vereist de aanwezigheid van een priester, aan wie het als enige toekomt om de Eucharistie op te dragen in persona Christi. Wanneer een gemeenschap een priester ontbeert, zoekt men terecht, op enigerlei wijze, een oplossing voor de situatie, zodat zij haar zondagse vieringen kan voortzetten, en die religieuzen en leken die hun broeders en zusters voorgaan in gebed oefenen op prijzenswaardige wijze het gemeenschappelijke priesterschap van alle gelovigen uit, dat gebaseerd is op de genade van het doopsel. Maar zulke oplossingen moet men als louter tijdelijk zien, terwijl de gemeenschap wacht op een priester.
Het sacramenteel onvolledige karakter van deze vieringen moet vóór alles de hele gemeenschap ertoe inspireren om met meer vuur te bidden dat de Heer arbeiders zal zenden in zijn oogst. Vgl. Mt. 9, 38 Het moet ook een aansporing zijn om alle andere elementen die een geschikte roepingenpastoraal uitmaken, in de praktijk te brengen, zonder toe te geven aan de verleiding, oplossingen te zoeken die de morele criteria en de kwaliteit van de opleiding van kandidaten voor het priesterschap verlagen.
Wanneer aan niet-gewijde gelovigen vanwege het tekort aan priesters een deel van zielzorg in een parochie is toevertrouwd, moeten zij zich, zoals het Tweede Vaticaans Concilie leert, ervan bewust zijn dat "geen enkele christelijke gemeenschap wordt opgebouwd, als zij niet haar oorsprong en middelpunt heeft in de viering van de heilige Eucharistie". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 6. Zij hebben daarom een verantwoordelijkheid om in de gemeente een echte 'honger' naar de Eucharistie levend te houden, zodat geen enkele gelegenheid tot het vieren van de Mis ooit zal worden gemist, waarbij men ook gebruik zal maken van de aanwezigheid, als zich die voordoet, van een priester die niet verhinderd is door het kerkelijk recht om te celebreren.