H. Paus Johannes Paulus II - 17 april 2003
Wanneer ik denk aan de Eucharistie en kijk naar mijn leven als priester, als bisschop en als opvolger van Petrus, denk ik spontaan aan de vele momenten en aan de plaatsen waar het mij gegeven was de Eucharistie te vieren. Ik herinner mij de parochiekerk van Niegowiæ waar ik mijn eerste pastorale opdracht had, de collegiale kerk van Sint Floriaan in Krakau, de Kathedraal op de Wawel, de Sint Pieter en de vele basilieken en kerken van Rome en in de hele wereld. Ik kon de Heilige Mis vieren in kapellen langs bergpaden, aan de oevers van meren, aan zeekusten; ik heb ze gevierd aan altaren die in stadions waren opgericht, op de pleinen van de steden ... Deze zo verschillende ‘scènes’ van mijn Eucharistievieringen hebben mij duidelijk haar universele en om zo te zeggen kosmische karakter laten ervaren. Ja, kosmisch! Want ook dan wanneer men haar viert op het kleine altaar van een dorpskerk, wordt de Eucharistie altijd in een zekere zin op het altaar van de wereld gevierd. Zij verbindt hemel en aarde. Zij omvat en vervult al het geschapene. De Zoon van God is mens geworden om voor Hem die alles uit het niets heeft geschapen, al het geschapene in een hoogste act van lof te herstellen. En zo geeft Hij, de eeuwige Hogepriester, doordat Hij door het bloed van zijn kruis binnentreedt in het eeuwige heiligdom, aan de Schepper en Vader de hele verloste schepping terug. Dit doet Hij door het priesterlijke ambt in de Kerk, ter ere van de Allerheiligste Drie-eenheid. Dit is waarlijk het Mysterium fidei dat in de Eucharistie wordt volvoerd: de wereld die is voortgekomen uit de handen van God de Schepper, keert naar Hem door Christus verlost terug.