H. Paus Johannes Paulus II - 17 april 2003
Juist omdat de eenheid van de Kerk, die de Eucharistie verwezenlijkt door het offer van Christus, en door het ontvangen van het lichaam en het bloed van de Heer, absolute gemeenschap vereist die door de banden van de geloofsbelijdenis, de sacramenten en de kerkelijke leiding wordt verzekerd, is het niet mogelijk de eucharistische liturgie gezamenlijk te vieren voordat deze banden weer volledig zijn hersteld. Een dergelijke concelebratie zou geen geldig middel zijn, en zou veeleer een hindernis voor het bereiken van de volle gemeenschap kunnen blijken, aangezien zij ons gevoel voor de afstand die ons van dit doel scheidt zou verzwakken en tweeduidigheden met zich zou brengen of aanscherpen over een of andere geloofswaarheid. De weg naar de volle eenheid kan alleen in de waarheid worden afgelegd. In dit domein laten de verboden van het kerkelijk recht geen ruimte voor onzekerheid, Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 908 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 702 Vgl. Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen, Richtlijnen voor de toepassing van de beginselen en normen inzake de oecumenische beweging, Oecumenisch Directorium (25 mrt 1993), 122-125.129-131 Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk en andere Ordinarii en Verantwoordelijken die het aanbelangt over de meest zware delicten voorbehouden aan dezelfde Congregatie voor de Geloofsleer, Ad exsequendam - De delictis gravioribus (18 mei 2001) in trouw aan de morele norm die door het Tweede Vaticaans Concilie is vastgesteld. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de Oosterse Kerken, Orientalium Ecclesiarum (21 nov 1964), 26. "Deelneming aan elkaars eredienst die inbreuk maakt op de eenheid van de Kerk, of een formele instemming met dwaling of gevaar van geloofsafval, ergernis of onverschilligheid inhoudt, is door de goddelijke wet verboden"
Niettemin zou ik willen herbevestigen wat ik in mijn Encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Ut Unum Sint
Over de inzet voor de oecumene
(25 mei 1995) heb gezegd na de onmogelijkheid van wederzijdse eucharistische deelname te hebben vastgesteld: "En toch verlangen ook wij vurig samen de éne Eucharistie van de Heer te vieren; alleen al dit verlangen is een gemeenschappelijke lofzang en eenzelfde smeekbede. Samen keren wij ons tot de Vader en doen dat steeds meer 'één van hart'." H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de inzet voor de oecumene, Ut Unum Sint (25 mei 1995), 45